Decaan Van den Akker vertrekt: ‘Geesteswetenschappen staan er beter voor dan ooit’

Impressie van het afscheid van Wiljan van den Akker als decaan Geesteswetenschappen. Foto's Dick Boetekees

Na meer dan acht jaar nam Wiljan van den Akker vorige week afscheid als decaan. Hij doet dat met gerust gemoed. De geesteswetenschappen manifesteren zich op ongekende wijze. “Onze onderzoekers trekkers van een universitair speerpunt? Dat was eerder ondenkbaar.”

Met niet aflatend enthousiasme belichtte Wiljan van den Akker (59) de afgelopen jaren de potentie van de geesteswetenschappen. Of het nu in de faculteitsraad was of in Den Haag en Brussel: Van den Akker stond pal voor de humanities.

Collega’s prezen tijdens zijn afscheidssymposium vrijdag het zelfbewustzijn van Van den Akker. Hij is wars van het Calimero-gevoel dat de alfa’s her en der nog in de greep houdt. Tegen DUB zegt hij:

Toen ik veertig jaar geleden met gymnasium B voor een opleiding Nederlands koos in plaats van een bèta-opleiding, werd ik al voor gek verklaard. Ik heb me nooit veel aangetrokken van die academische apenrots.

Van den Akker concludeert dat de geesteswetenschappen er anno 2014 beter voorstaan dan ooit. “Kijk naar het grote Europese onderzoeksprogramma Horizon 2020. Of het nu om health, om food, of een andere grand challenge gaat: de humanities zijn vertegenwoordigd. In onze eigen universiteit zijn we penvoerder van het onderzoeksthema Instituties. Dat was eerder ondenkbaar.”

Aan beide successen heeft Van den Akker flink bijgedragen, zo werd vrijdag gememoreerd. Zelf ziet hij de waardering voor de geesteswetenschappen als een verdienste van wetenschappers die de luiken van de eigen discipline hebben opengegooid en nu interdisciplinair onderzoek met grote maatschappelijke relevantie verrichten. “Die beweging heb ik altijd gesteund. Daar zit het elan en daar komen de goede jonge mensen op af.”

Van den Akker noemt de economisch historici, de ethici en de taalkundigen als Utrechtse voorbeelden. “Als in Brussel iemand mij vraagt wat dat is die humanities, dan begin ik over de samenwerking van onze taalkundigen met logopedisten en ziekenhuizen en over dyslexie en afasie. Daar heeft iedereen meteen een beeld bij.”

Sommige geesteswetenschappers mogen dan fronsen bij die nadruk op onderzoek met ‘impact’, volgens Van den Akker is het een zegen. De tijd dat de humaniora met incidentele middelen werden gepaaid, is volgens hem voorbij. 

Vroeger was het van: geef ze een lolly dan zeuren ze tenminste niet. Nu doen we mee.

De kersverse ex-decaan wist zich naar eigen zeggen immer gesteund door het universiteitsbestuur. Zijn goede relatie met de vorige voorzitter, Yvonne van Rooy, is geen geheim. Ook de verhouding met zijn collega-decanen is uitstekend. “Geen decaan zit er voor zijn eigen hachje. We hebben allemaal het belang van de universiteit als geheel voor ogen.”

Van drie één maken
Een recente tegenslag betrof de kritiek van toezichthouder NVAO die de 26 onvoldoendes van visitatiecommissies voor alfastudies weet aan verwaarlozing van het onderwijs. “Daar heb ik slapeloze nachten van gehad. De klok werd teruggedraaid. De onwetendheid die sprak uit de commentaren, vond ik schokkend.”

Terugblikkend stelt Van den Akker echter “zonder arrogant over te willen komen” dat de belangrijkste dingen die hij heeft aangepakt in de afgelopen acht jaar zijn gelukt. Het samenvoegen van de subfaculteiten Theologie, Filosofie en Letteren was de grootste opgave die hij in 2006 meekreeg. In die eerste maanden werd hij overstelpt door mensen die de verschillen benadrukten. Zijn antwoord was steeds hetzelfde.

Natuurlijk is een filosoof geen theoloog en moet je dat onderscheid altijd blijven respecteren, maar ik hamerde er steeds op dat er iets gemeenschappelijks was. Je kon volgens mij niet meer volhouden dat filosofie, talen en geschiedenis totaal andere werelden zijn.

Het lukte Van den Akker uiteindelijk de bloedgroepen akkoord te laten gaan met een departementale structuur. “Maar die organisatorische invulling vind ik niet zo interessant. Veel spannender was dat we met één faculteit al heel vroeg inspeelden op de trend die zich – ook internationaal – aftekende: de vorming van de nieuwe identiteit humanities.”

Een eerlijke onderwijslast voor docenten en studielast voor studenten
Eén van de eerste zaken die Van den Akker in de fusiefaculteit aan de orde stelde was de oneerlijke verdeling van de studielast van studenten en van de onderwijslast van docenten(pdf). Hij stortte zich op de ontwikkeling van een study- en teachingloadmodel.

Een eerstejaars student filosofie had veel meer contacturen dan een student geschiedenis. Ik vond dat dat niet kon. Net zoals het voor mij onacceptabel was dat de ene medewerker zoveel onderwijs gaf dat hij niet aan zijn onderzoek toekwam, terwijl een ander met eenzelfde aanstelling het veel gemakkelijker had.

De faculteit begon al snel met werkgroepen met een maximum aantal deelnemers en een minimum aantal contacturen. De ambitie om de onderwijslast van docenten beter te verspreiden, stuitte op meer scepsis. "Dat is niet te betalen, vertelde iedereen me. Maar dat bleek best mee te vallen. Ik had wel meer geld nodig, maar echt niet het dubbele."

Vooral dankzij middelen vanuit het door Den Haag gefinancierde project Duurzame Geesteswetenschappen (pdf) en later vanuit het universitaire project Bama 3.0 kon Van den Akker zijn model in de steigers zetten. Zonder slag of stoot ging dat niet. Een eerste versie was toch te duur. Bovendien klaagden docenten dat begeleidings- en bestuurstaken onvoldoende werden gewaardeerd. Met de invoering van een vernieuwd model, is het gemor nog niet helemaal verstomd, maar Van den Akker constateert: “We hebben na acht jaar wel degelijk een teachingloadmodel.”

Klachten over werkdruk
De onderwijslast is misschien eerlijk verdeeld, maar de klachten van Utrechtse geesteswetenschappers over de werkdruk bleven. Van den Akker wees er vaak op dat medewerkers van vooraanstaande buitenlandse universiteiten vaak nog veel harder moeten werken en dat ook in de vette jaren al veel gejammerd werd. Aan de andere kant erkent hij dat de onderwijsdruk hoog is.

Docenten kregen de afgelopen jaren veel veranderingen voor de kiezen en vooral in de bachelorfase werkt veel tijdelijk personeel. Van den Akker hoopt en verwacht dat - gezien de universitaire financiële overschotten - er nu ruimte is om meer vast personeel aan te nemen.

Het aandeel tijdelijk personeel moet terug naar maximaal 25 procent, nu is dat vaak veel groter.

Reorganisatie
De relatief financieel goede positie geeft de faculteit Geesteswetenschappen nu wat ademruimte. Nog maar twee jaar geleden zag Van den Akker zich gedwongen om de opleidingen Portugees en Theologie te sluiten, evenals het kennispunt en het theater. Van den Akker noemt het de meest pijnlijke periode uit zijn decanaat. "Dat is niet wat je wilt, mensen op straat zetten."

Toch zal hij de beslissingen blijven verdedigen. Portugees was “niet vitaal” omdat er te weinig aandacht was voor Brazilië. De sluiting van Theologie was onvermijdelijk omdat de predikantenopleiding PTHU een belofte aan Utrecht brak en zich elders vestigde.

Werkdruk en geldgebrek zorgden er ook voor dat een aantal nieuwe onderwijsinitiatieven in de afgelopen acht jaar zijn uitgebleven. Een droomscenario van Van den Akker kon daarom nooit in vervulling gaan. Aan het onderwijs van zijn faculteit dat zich vooral richt op West-Europa had hij heel graag cursussen, minoren en misschien wel opleidingen toegevoegd over regio’s die hun invloed nu doen gelden in Europa. 

Dat leek me fantastisch. Iets met modern China doen, zonder dat je een klassieke studie Chinees in huis haalt. Of kijken welke kennis van Rusland nodig is om ons Europese perspectief te slijpen en toetsen. Dat had een nog veel mooiere faculteit opgeleverd.

En wat brengt de toekomst?
Wiljan van den Akker blijft in Utrecht werken als faculteitshoogleraar. Het komende jaar wil hij eindelijk de studie naar de Nederlandse poëzie afronden waar hij al jaren aan werkt. Als vice-rector onderzoek zal hij de UU vertegenwoordigen, onder meer in de League of European Research Universities.

Om half elf ’s avonds naar boven om zijn mailbox weg te werken, dat hoeft even niet meer. “Ik had mezelf verplicht elk mailtje binnen 24 uur te beantwoorden. Ik merkte dat mensen zo’n snel antwoord waarderen. Maar die discipline maakte het soms wel zwaar, gewoon fysiek zwaar.”

Hij heeft zichzelf een jaar gegeven om even tot rust te komen, maar daarna is het: “anywhere the wind blows”. Je hoort mij niet zeggen dat ik niet meer wil besturen. Integendeel. Ik vond het enorm leuk om decaan te zijn. Ik houd van de hectiek van het besturen, de adrenaline. Het is nooit saai en haalt het beste in mij naar boven: creativiteit, inventiviteit en rationaliteit.”

Wiljan van den Akker (1954) promoveerde in Utrecht op een dissertatie over de dichter Martinus Nijhoff. In 1987 werd hij hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde.
Tussen 1994 en 2003 was Van den Akker directeur van het Onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC) van de UU, voorzitter van het gebiedsbestuur Geesteswetenschappen van onderzoeksfinancier NWO en de Nederlandse vertegenwoordiger in de European Research Foundation. Daarna was hij enkele jaren instituutsdirecteur bij de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW).
In 2003 werd Van den Akker in Utrecht faculteitshoogleraar aan de toenmalige faculteit Letteren. Drie jaar later, in 2006, trad hij aan als decaan van de nieuwe faculteit Geesteswetenschappen. Hij bekleedde verschillende gasthoogleraarschappen, onder meer aan de universiteiten van Berlijn, Keulen, Berkeley en Parijs.
Van den Akker maakte ook naam als dichter. In 2008 won hij met zijn debuutbundel De Afstand de C. Buddingh'-prijs voor nieuwe Nederlandstalige poëzie. Momenteel werkt hij samen met zijn Groningse collega Dorleijn aan een omvangrijke geschiedenis van de Nederlandse poëzie (1880-1940).

Advertentie