Een schoolse universiteit hoeft niet slecht te zijn

Het is een veelgehoorde klacht: de verschoolsing van de universiteit zou leiden tot luie, afwachtende, studenten. Maar dat is wel erg kort door de bocht, blijkt uit een korte rondgang langs leden van het DUB-panel.

Studenten die ‘naar school’ gaan of ‘huiswerk maken’ en docenten die wekelijks opdrachten geven en ook controleren of die daadwerkelijk gemaakt zijn. Het lijkt steeds vaker voor te komen, maar hoe erg is dat?

Tijdens een discussie van de universiteitsraad klaagden docenten onlangs over studenten die verwachten dat hun docenten precies voorkauwen wat ze moeten doen, kortom consumentengedrag vertoonden. Studentraadsleden vonden op hun beurt dat studenten te veel worden lastiggevallen met allerlei verplichtingen, opdrachten en controles.

Dit was voor DUB aanleiding zijn panel de volgend stelling voor te leggen:
De universiteit wordt steeds schoolser

Uit de reacties blijkt dat ook veel leden van het DUB-panel zien dat opleidingen steeds meer uit de kast halen om studenten bij de les te houden. Die maatregelen kun je misschien ‘verschoolsing’ noemen, maar hebben vaak wel degelijk een positief effect, meent een groot deel van de veertien panelleden die reageerden. Vooral minder gemotiveerde studenten worden aangezet tot harder werken. En dat kunnen ze in het verloop van hun studie misschien zomaar het licht zien en een echt academische werkhouding aannemen.

Gigantisch circus



 
Binnen het DUB-panel geven studenten en medewerkers hun mening over universitaire kwesties. Klik hier voor de samenstelling van het panel en eerdere discussies.

Een aantal panelleden antwoordt overigens met een volmondig ja op de stelling. Rendementsdenken en jaren van bezuinigingen hebben naar hun mening het universitaire onderwijslandschap veranderd. “Dat we studenten steeds meer controleren en hun studieritme reguleren en disciplineren is de culminatie daarvan”, mailt panellid Peter Selten. “Geen wonder dat studenten steeds meer consumentengedrag vertonen.” De sociaal wetenschapper schreef eerder op DUB al een column over de onvermijdelijke verschoolsing van de bachelor als gevolg van onder meer de invoering van het bindend studieadvies, beperking van herkansingen en een verplicht aantal contacturen.

Ook onderwijskundige Casper Hulshof zegt “dat er weinig over is van de Academie”. “Ik vind dat wel jammer omdat ik vind dat studeren meer is dan tentamens halen: er bestaat ook zoiets als academische vorming. Aan de andere kant heb ik er weinig moeite mee als studenten praten over ‘school’ en ‘leraren’.”

Veel anderen vinden dat het wel meevalt met die ‘verschoolsing’, en dat de universiteit echt nog wel een groot beroep doen op de individuele verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Ook al zien zij wel degelijk voorbeelden van schoolse maatregelen die te ver worden doorgevoerd. Informaticahoogleraar Johan Jeuring: “Ik ken vakken met honderden studenten waarbij een gigantisch circus opgezet wordt om de aanwezigheid van studenten te registreren, waarbij afwezigheid bijvoorbeeld consequenties heeft voor deelname aan toetsing.”

Knuffelen naar een zesje
Maar er was ook commentaar op de stelling. Wat bedoelt DUB met ‘verschoolsing’ en ‘consumentengedrag’? En welk verband wordt er eigenlijk gelegd?

Sociaal wetenschapper Joyce Reimus stelt dat verschoolsing van het universitaire onderwijs heel veel kan betekenen. Volgens haar draait het debat vooral om de vraag of intensievere begeleiding, wekelijkse opdrachten en andere verplichtingen de kwaliteit van het onderwijs en de kwaliteit van de student verhogen. “Sommigen menen dat die zaken leiden tot luierende studenten die zich laten knuffelen naar een genadezesjes. Anderen denken op die wijze de professionalisering van het universitaire onderwijs en van de student te realiseren. Zoals zo vaak het geval, hebben beide kampen natuurlijk gelijk. Het kan beide kanten opgaan.”

Op de keper beschouwd, lijken de meeste reagerende panelleden wel vertrouwen te hebben in kwaliteitsverbetering van het onderwijs door ‘schoolse’ methoden. “Die aanpak leidt tot betere leerprestaties van studenten”, zegt innovatiewetenschapper Frank van Rijnsoever. “Daarom is het niet erg om in de eerste jaren van de studie wat schoolser in te steken, maar daarbij wel aandacht te besteden aan het leren studeren. In latere jaren gaan studenten hun studie vaak serieuzer nemen.”

Ook Johan Jeuring denkt dat opdrachten, mits relevant en uitdagend, een goede manier zijn om het onderwijs te intensiveren. “In de les de antwoorden nakijken van jezelf of van elkaar, en daarna de resultaten bespreken, is ook een uitstekende manier om het onderwijs vorm te geven.”

“Studenten puzzelen misschien minder lang zelf, zeker in de bachelorfase”, zegt Neerlandica Els Stronks. “Maar dat proberen we te compenseren door ze moeilijkere opdrachten te geven, en opdrachten in de colleges niet simpelweg na te kijken, maar als startpunt van discussies te gebruiken.”

Lucinda van Ewijk merkte als geschiedenisstudent dat er de afgelopen jaren steeds meer nadruk is komen te liggen op wekelijkse opdrachten die tijdens de werkcolleges besproken worden. Begrijpelijk, want veel studenten bereiden zich slecht voor. Maar door dat herkauwen van de stof is het volgens haar vaak lastig om de diepte in te gaan. Behalve als docenten studenten daar expliciet toe aanzetten. “Bij een vak moesten we een wekelijks op Blackboard aangeven wat we het ‘most memorable moment’ uit de stof vonden. De docent stimuleerde ons met elkaar daarover in discussie te gaan. De interessantste Blackboarddiscussies besprak hij in het college. Dat zorgde wel voor diepgang.”

Ultieme nachtmerrie
Een aantal panelleden geeft aan dat er verschillende typen studenten bestaan die behoefte hebben aan een eigen aanpak. De uitdaging voor de universiteit zou juist zijn om voor verschillende groepen de meest passende methode te hanteren. Student Tycho Wassenaar: “De gemotiveerde en zelfbewuste academicus in spe wil juist meer vrijheid en minder regeltjes, terwijl de stereotype ongemotiveerde student het meest succesvol kan worden beïnvloed door een schoolse aanpak.”

Filosoof Floris van den Berg: “Een deel van de studenten vertoont ‘consumentengedrag’ maar een ander deel is intrinsiek gemotiveerd en bereid zelf verder te studeren. Er is trouwens een groot verschil tussen master- en bachelorstudenten. Masterstudenten zijn veel meer intrinsiek gemotiveerd, de buitenlandse nog het meest.”

Bovendien zijn er grote verschillen tussen studies en de verwachtingen van de studenten van die studies. Biologiepromovenda Dieudonnée van de Willige denkt terug aan haar ‘schoolse’ bacheloropleiding Scheikunde. Practica waren verplicht, omdat je moest leren veilig te werken. Hoorcolleges kon je niet missen omdat je dan snel achterliep. “Het grootste deel van mijn bachelor ben ik 40 uur per week op de universiteit geweest. Dat is voor een student die klaagt over ´verschoolsing´ misschien de ultieme nachtmerrie, maar ik kan me niet herinneren dat ik of andere studenten daar problemen mee hadden. Sterker nog, voor het overzicht was het heel prettig en de opzet beperkt de hoeveelheid zelfstudie, waar je jezelf misschien moeilijker toe zet.”

Of intensivering van het onderwijs uiteindelijk gaat leiden tot slapjanussen van studenten of tot zelfdenkende professionals hangt volgens Joyce Reimus van veel zaken af. “Maar cruciaal blijft naar mijn mening het face-to-face contact tussen docent en student. Soms ontstaan zo tegen de klippen op de waardevolle dingen die we met zijn allen zo graag willen bereiken: uitdagend onderwijs, betrokken docenten en gemotiveerde studenten.”

De Skoel, column van panellid Henk van Rinsum

Ik ben in het gezegende bezit van drie kinderen. De oudste twee studeren inmiddels, een zoon in het buitenland en een dochter aan de UvA. Zij koos de UvA niet omdat zij vond dat dat nou de beste universiteit was maar wel omdat de UvA heel toevallig in Amsterdam bleek te liggen en I Amsterdam bekt op haar leeftijd beter dan I-luve-Utrèg.

Maar hoe komt het toch dat zij allebei tegen mij zeggen dat ze naar school gaan? Ik kan honderd keer zeggen: ‘óf je gaat naar de universiteit (desnoods zeg je ‘oeni’) of je gaat naar een Skoel, eerst naar een undergrèdjoeeet skoel en als je heel erg je best doet ook naar een onnurs kolludj. En na drie jaar mag je naar een Grèdjoeaeet skoel. En heel misschien daarna een pi-eetjdie! Ik betaal niet voor niets elke maand een godsvermogen om jullie te laten studeren.’

Er is tegenwoordig gelukkig een groot aanbod aan skoels en kolludjus aan de Nederlandse universiteiten. Ze kijken mij dan verward aan en snappen niet waar ik het over heb. Ze gaan gewoon trouw naar school, naar les, en horen daar een leraar uitleggen en huiswerk opgeven. Gek, ik was altijd trots als ik thuis (mijn vader was smid in een klein dorpje onder de rook van Utrecht) vertelde dat ik naar kollezje ging. Sterker nog, dat ik zelfs college kreeg van echte HOOGleraren, op de rijks-u-ni-ver-si-teit-te-Utrecht.

Taal is een wonderlijk medium. Als één van mijn kinderen ooit nog eens ‘school’ zou maken in de weet-ik-wat-leer’, ja, dan zou ik ape-trots zijn. Maar ja, ík mag dan wel vinden dat ze dan eerst naar de universiteit moeten voordat ze school kunnen maken. Zíj vinden blijkbaar dat ze eerst naar school moeten voor ze school kunnen maken.

Soms ben ik bang dat het niet voor niks is. Hebben ze eigenlijk niet gewoon gelijk? Gewoon een school en een beetje schools. Misschien zijn we zo gedemocratiseerd dat de overstap naar de oeni helemaal niet meer bijzonder is. Je gaat gewoon van de ene school naar een andere school. Dat krijg je ervan als je vindt dat 50% van je bevolking een hoger onderwijs graad moet halen.

En ik, ik wacht geduldig maar ook wanhopig op het moment dat één van mijn kinderen zegt dat ze nu een mèster volgt aan de Skoel of Sumsing!!!!!!!!!!!

Henk J. van Rinsum

 

Tags: dub-panel

Advertentie