Decaan Bètawetenschappen Gerrit van Meer: Een pijnlijk proces
“Met gevoel en verstand.” Zo heeft Bètadecaan Gerrit van Meer de discussie over het nieuwe profiel van zijn faculteit en de bezuinigingsmaatregelen willen leiden. “Ik denk dat we hier sterker uitkomen, maar ik begrijp dat sommige mensen daar op dit moment geen boodschap aan hebben.”
Decaan Gerrit van Meer nam dit jaar de erfenis op zich van het convenant tussen het college van bestuur en de faculteit Bètawetenschappen. Het universiteitsbestuur wenste dat de noodlijdende faculteit orde op zaken ging stellen.
Binnen het convenant werd de afspraak gemaakt dat de faculteit over vijf jaar zo’n 15 procent structureel minder moet uitgeven, op jaarbasis 15,6 miljoen. Van Meer: “We moeten de tering naar de nering zetten. Met veel mensen in vaste dienst, kun je de banen van mensen helaas niet buiten schot houden. Dat is het meest pijnlijke van de hele situatie.”
Donderdagochtend maakte Van Meer bekend hoe hij de omvang van het medewerkersbestand met in totaal zo’n 107 fte wil terugbrengen.
Cijfers
Om het draagvlak voor de onvermijdelijke bezuinigingen te vergroten zette Van Meer onder de naam Profiel Bèta 2015 eerder dit jaar een traject in gang dat duidelijkheid moest bieden over de onderzoeksgebieden waarop de Utrechtse faculteit zich zou gaan richten. Na het als dirigistisch ervaren optreden van zijn interim-voorganger Van Ree, die met zijn omstreden visiedocument de basis legde voor het Bètaconvenant, was daar grote behoefte aan.
Er ontstond enig rumoer toen Van Meer hoofden van departementen vroeg om een ranking aan te brengen van onderzoeksthema, een beoordeling en prioritering dus. “Sommige mensen dachten dat ik een lijst opstelde en vervolgens de gebieden onderaan zou schrappen. Maar mijn bedoeling was juist de argumenten boven tafel te krijgen. Wetenschappers denken graag in cijfertjes, maar bij bestuurlijke beslissingen komt echt meer kijken dan getallen die ook nog eens voor discussie vatbaar zijn.”
Ook waren er vragen over de rol van het college van bestuur, zeker nadat Van Meer een eerder aangekondigde voorlichtingsronde voor het personeel afblies met een verwijzing naar nader overleg met het universiteitsbestuur. “Het proces was gewoon nog niet helemaal afgerond”, zegt Van Meer nu. “Tijdens een ontmoeting met hoofden van departementen was echter het beeld ontstaan dat er al voldongen feiten waren. Ik moest toen even de lucht uit de discussie laten lopen.”
Maar tegelijkertijd vond ook het college de keuzes en de motivatie van de keuzes op dat moment nog niet sterk genoeg. “Natuurlijk heeft een college van bestuur als opdrachtgever een inbreng en worden er suggesties gedaan. Zo vindt men bijvoorbeeld dat deze universiteit nog wel een slag kan maken als het om valorisatie gaat. Maar het cvb heeft absoluut niet de agenda bepaald.”
Uiteindelijk denkt Van Meer dat er sprake is geweest van een zorgvuldig proces. “Dat ondanks de heftige discussies steeds alles bespreekbaar is gebleven en mensen niet buiten op straat over elkaar heen rolden, mag daar misschien een bevestiging van zijn. Ik heb me door zo veel mogelijk mensen laten adviseren en prijs alle betrokkenen voor het verantwoordelijke gedrag dat ze hebben vertoond. ”
Bevestiging
Belangrijkste uitkomst van de profileringsdiscussie is waarschijnlijk dat de Utrechtse bèta’s zich op drie onderzoeksthema’s willen richten: de moleculaire levenswetenschappen, de fundamententen van de natuurwetenschappen en duurzaamheid. Dat zijn dezelfde thema’s die al in het visiedocument van Van Ree genoemd werden. “Dat een nieuw consultatieproces tot een zelfde conclusie leidt, is een nuttige bevestiging dat we op het goede spoor zaten”, meent Van Meer. “Dit zijn de gebieden waarop we in Utrecht sterk zijn en het verschil kunnen maken.”
De gekozen profilering was volgens de decaan het belangrijkste uitgangspunt bij de keuzes die hij noodgedwongen moest maken. “In de meeste gevallen waarin ik mensen heb moeten teleurstellen was dat vanwege het profileringsargument.” Maar daarnaast lag er ook een financieel kader. Op basis van het nieuwe universitaire verdeelmodel werd het faculteitsbestuur duidelijk dat sommige departementen en vooral de drie omvangrijkste biologie, scheikunde en natuur- en sterrenkunde grotere tekorten vertoonden dan andere.
Frustratie
Complicerende factor was volgens Van Meer dat in het kader van landelijke sectorplannen voor natuurkunde en scheikunde afspraken zijn gemaakt over onderzoeksgebieden die landelijk ondersteund worden. Theoretische fysica behoort daar bijvoorbeeld toe. De hardste klappen vallen nu bij het onderzoek naar zonnecellen van hoogleraar Ruud Schropp (“dat lijkt ons meer iets voor een technische universiteit”) en naar de fysica van de mens van hoogleraren Astrid Kappers en Casper Erkelens.
Daarnaast is de verzekering van Jan van Ree dat de Utrechtse sterrenkunde behouden blijft door Van Meer heroverwogen. “Gezien de omvang van de bezuinigingsopdracht zagen wij geen andere mogelijkheid.” Ten tijde van het interview met Van Meer werd volgens de decaan nog druk overlegd hoe de landelijke verdeling van het Nederlandse sterrenkunde-onderzoek zal plaatsvinden.
“Zeer pijnlijk”, noemt Van Meer de gesprekken die hij met de betrokkenen moest voeren. Voor departementsvoorzitter van Natuur- en Sterrenkunde Casper Erkelens waren deze uitkomsten aanleiding om zich opnieuw terug te trekken als hoofd van het departement. “Ik begrijp zijn frustratie en respecteer zijn beslissing”, stelt Van Meer die aankondigde dat hoogleraar Jaap Dijkhuis als vervanger van Erkelens is aangesteld.
Banen vervallen
Aan de kant van de life sciences wil de faculteit zich vooral richten op cellen, biomoleculen en medicijnen: meer de medische route dus. Bij biologie valt daarom het doek voor de Utrechtse gedragsbiologie (hoogleraar Johan Bolhuis), net als Fysica van de Mens onderdeel van het Helmholtz Instituut. “Een moeilijke beslissing, want het onderwijs op dit vlak is van groot belang, maar het past nu eenmaal niet in de profilering”, stelt Van Meer.
Van de elektronenmicroscopie vindt de faculteit Betawetenschappen dat deze een universitaire voorziening moet worden. Een werkgroep kijkt op dit moment naar de implicatie van dat plan. Hoewel de biochemie volgens Van Meer “centraal in het profiel staat” komen ook daar banen te vervallen. Door de samenvoeging en inkrimpen van drie onderzoeksgroepen op het gebied van de bio-chemie zal een groot deel van de analisten hun werk verliezen. De hoogleraarspositie van Van Meer zelf wordt daarenboven niet ingevuld.
Groene biologie
Op het vlak van de duurzaamheid lonkt Van Meer nadrukkelijk naar de faculteit Geowetenschappen, toch de voornaamste drager van het universitaire speerpunt. Bètawetenschappen stopt bijvoorbeeld met het thema Energie dat via de onderzoeksgroep Natuurwetenschappen & Samenleving van de inmiddels alom welbekende hoogleraar Wim Turkenburg en zijn groep Natuurwetenschappen & Samenleving is ondergebracht in het interfacultaire Copernicus-instituut. “Dit vinden wij toch vooral bij Geowetenschappen passen, we onderzoeken nu over er sprake kan zijn van een overgang van deze activiteiten naar die faculteit.”
De vraag of Utrecht groene biologie in de lucht moest houden, was volgens Van Meer lange tijd voer voor “intense discussie”. Een overgang van de plantkunde naar Wageningen zagen velen als een redelijk scenario. “De kwaliteit van die groepen rechtvaardigt echter dat Utrecht een speler blijft in de plantenbiologie”, stelt Van Meer. “Bovendien is ecologie een belangrijke studententrekker.
De decaan hoopt samen met de faculteit Geowetenschappen een virtueel instituut Klimaat en Water op te kunnen zetten waarin de plantenbiologie een plek krijgt. Ook het Institute for Marine Atmospheric Research Utrecht (IMAU) zou daarin moeten worden ondergebracht. “Dan lever je een mooie bijdrage aan het universitaire speerpunt Duurzaamheid.”
Tegelijkertijd wordt het onderzoek op het vlak van de palaeo-ecologie, biomariene wetenschappen en tropische ecologie echter afgebouwd. Ook dat noemde Van Meer donderdag “uitermate pijnlijk”.
Labconcept
Ook op een aantal andere terreinen neemt Van Meer maatregelen. Het befaamde en beruchte onderzoek naar realistisch rekenen binnen het Freudenthal Instituut wordt niet langer betaald door de universiteit. De faculteit wil nog onderzoeken hoe het verder gaat met het instituut en de vakdidactiek binnen het eigen onderwijs. De bedrijfsvoering moet per saldo de komende vijf jaar misschien nog wel de grootste offers brengen. Daarbij wordt vooral gekeken naar de vormgeving, instrumentatie en de Botanische Tuinen.
In de zijlijn naast al verhitte discussies over de personele gevolgen van zijn ´Voorlopig Profiel´ benadrukt Van Meer dat zijn faculteit voor nog enkele belangrijke uitdagingen staat. Zo spreekt hij van de noodzaak van “een nieuw labconcept” dat het bij nieuwbouw mogelijk maakt minder ruimte voor laboratoriumactiviteiten in gebruik te nemen. Ook ziet hij graag “een bewustwordingsproces” ontstaan waar het gaat om de overhead op derdegeldstroomprojecten. Ook op dat vlak moeten de bèta´s volgens het convenant enkele miljoenen zien te vinden.
Gaten in de organisatie
De decaan zegt de overtuiging te hebben dat zijn faculteit er in 2015 beter voor staat. Ook omdat de relatie met het college van bestuur en zijn mede-decanen volgens hem uitermate goed is. “Een financieel gezonde faculteit met een heldere structuur en het onderwijs en onderzoek goed op poten”, stelt hij zich voor.
Van Meer is daarbij echter wel afhankelijk van het welslagen van een regeling die het mogelijk maakt voor medewerkers om vrijwillig te vertrekken met een premie. Die zou dit najaar worden opengesteld. “Wij willen die mogelijkheid niet voorde hele organisatie aanbieden, maar selectief voor een aantal van de getroffen onderdelen. Maar als dat niet het gewenste resultaat heeft, dan kan ik deelreorganisaties niet uitsluiten. Ik ben met het college van bestuur in overleg hoe we dit zouden kunnen financieren.”
Grote bron van zorgen voor de komende jaren is volgens Van Meer de vraag hoe hij gaten in de organisatie gaat opvangen. Medewerkers zullen vertrekken en kunnen vanwege de vacaturestop niet worden vervangen zolang de doelstelling van 100 fte niet is behaald. “Wat gaat dat betekenen voor de begeleiding van aio´s en en voor het onderwijs? Het is een grote verantwoordelijkheid voor mij en de rest van de organisatie om daar oplossingen voor te bedenken.”