Tweede Kamer eist duidelijkheid over onderzoeksscholen

Staatssecretaris Van Bijsterveldt wil snel van de universiteiten horen wat ze van plan zijn met hun gezamenlijke onderzoeksscholen. Ze voelt er niets voor om hen tot samenwerking te dwingen. Ook de lengte van promotietrajecten mogen ze zelf bepalen.

Het was voor het eerst dat demissionair staatssecretaris Van Bijsterveldt met de Tweede Kamer overlegde over het onderzoeksbeleid, voorheen de portefeuille van de afgetreden minister Plasterk. Ze moest een ruime parlementaire meerderheid geruststellen die zich zorgen maakt over het voortbestaan van de 81 onderzoeksscholen.

Daarin doen vakgroepen van verschillende universiteiten samen onderzoek en leiden ze promovendi op. Vooral in kleinere disciplines is die samenwerking belangrijk. Maar er bestaat ook weerstand tegen de onderzoeksscholen. Sommige faculteiten houden hun promovendi liever binnenshuis, in hun graduate schools, waarin ze ook het masteronderwijs onderbrengen. Bijkomend voordeel is dat ze zich dan sterker kunnen onderscheiden.

De staatssecretaris denkt dat de landelijke onderzoeksscholen en de graduate schools naast elkaar kunnen bestaan. Ze weet zich gesteund door een recent advies van een werkgroep van universiteitenvereniging VSNU, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en onderzoeksfinancier NWO. Op aandringen van de Tweede Kamer wil ze al in mei van de universiteiten horen wat ze precies voorhebben met de onderzoeksscholen en hoe ze het geld dat ze daarvoor krijgen gaan besteden. Begin juni zal ze de Kamer daarover inlichten. Het pleidooi van onder andere de VVD om het geld voor de onderzoeksscholen te oormerken, steunt ze niet.

Ook op andere punten van het wetenschapsbeleid gunt ze universiteiten de ruimte. Ze wil niet vastleggen dat een promotietraject ten minste vier jaar moet duren. Zolang de kwaliteit van de promotie gewaarborgd blijft, is er wat haar betreft weinig aan de hand.

Van Bijsterveldt geeft toe dat het aandeel promovendi in Nederland maar net boven het Europese gemiddelde uitstijgt. Dat hangt volgens haar deels samen met het feit dat de meesten van hen in dienst zijn van de universiteit en dus duurder zijn dan promovendi die van een beurs moeten rondkomen. Maar het heeft ook te maken met hun status en hun positie op de arbeidsmarkt. Een onderzoek daarnaar wordt na de zomer verwacht.

HOP

Advertentie