Engels in collegezaal mag niet ten koste gaan van mijn Nederlands

Chantal van Elden is begonnen aan een master in het Engels. Ze merkt dat het tot zeer productieve gedachteconstructies leidt, maar vreest ook dat haar Nederlands vol komt te staan met anglicismen.

Zo eens in de zoveel tijd duikt het weer op: een golf van artikelen in de media over de ‘verengelsing’ van het hoger onderwijs. Nu was de vorige golf een aantal maanden geleden, waardoor de actualiteit van dit onderwerp jullie als lezers misschien zal ontgaan, maar voor mij is dit onderwerp zeer actueel, aangezien ik onlangs ben begonnen aan een masteropleiding die geheel in het Engels is.

Ik wil niet vervallen in een ofwel utopisch (‘Engelstalige opleidingen trekken buitenlandse studenten aan waardoor Nederland écht gaat meetellen op het wereldtoneel, yay ons’), ofwel dystopisch (‘niemand kan straks nog correct Nederlands!) manifest voor of tegen deze vermaarde verengelsing. In plaats daarvan zal ik een bescheiden anekdotische uiteenzetting presenteren over de kleine vreugdes, irritaties en misverstanden van het volgen van onderwijs in een taal die niet je moedertaal is, ter lering ende vermaak.  

Nu ben ik persoonlijk een groot fan van het idee dat verschillende talen een andere blik op de wereld bieden. Een vreemde taal beheersen kan in die zin dus je begrip van vrijwel alles verrijken, maar in de praktijk blijkt vooralsnog dat begrip en onbegrip hand in hand te gaan.

Mijn colleges zijn hier een mooie illustratie van. Je hoeft mijn collegeblok maar open te slaan (ja, ik ben een van die zeldzame personen die nog met pen en papier in college zit) om te zien dat studeren in het Engels tot zeer productieve gedachteconstructies kan leiden. Engelse en Nederlandse zinnen wisselen elkaar af, lopen door elkaar heen en vullen elkaar aan. Wat je niet helemaal goed in het Engels kan verwoorden wordt in het Nederlands opgeschreven; wat niet goed in het Nederlands te vertalen valt, wordt in zijn waarde gelaten.

Echter, de discussies in werkcolleges willen nog wel eens stroef verlopen. Het is niet altijd even makkelijk om exact duidelijk te maken wat je precies bedoelt in het Engels, waardoor soms nodeloze misverstanden ontstaan, of dingen die gezegd zouden kunnen worden, niet gezegd worden. Tegelijkertijd is het vaak ook juist gemakkelijker om in het Engels te praten over bepaalde theorieën en concepten, omdat je niet bezig hoeft te zijn met vertalen, en gewoon meteen als het ware in de tekst kan duiken.

Natuurlijk klinkt het allemaal niet altijd even mooi. En als je in het Engels schrijft, blijf je altijd het knagende gevoel houden dat je ergens wel een gekke zin hebt staan met een aantal grote grammaticale fouten. Dat zou  je waarschijnlijk in het Nederlands minder snel gebeuren.

Ik twijfel er niet aan dat mijn Engels na dit jaar verbeterd zal zijn, en dat dit absoluut niet nadelig hoeft te zijn voor mijn Nederlands. De ene taal zou idealiter niet ten koste hoeven te gaan van de ander, en ik ben ervan overtuigd dat het mogelijk is om het onderwijs zo in te richten dat dit ook inderdaad niet gebeurt.  

Desondanks moet ik toegeven dat ik wel een beetje bang ben dat er stiekem toch teveel anglicismen en Engelse woorden in mijn Nederlandse taalgebruik beginnen te sluipen. Daarom probeer ik actief aan mijn Nederlands te werken, wat er in het dagelijkse leven voornamelijk op neerkomt dat ik mijn vrienden tot wanhoop drijf met het gebruik van ouderwetse, oer-Nederlandse uitdrukkingen als ‘wellicht’, ‘desalniettemin’, ‘betreurenswaardig’ en ‘met uw aller weldeelneming’. Hopelijk houd ik zo mijn Nederlandse skills up to date.

Advertentie