Houd het proefschrift academisch

In Science in Transition ontbreekt de nuance, vindt Marian Joëls. Maar toch herkent ze wel wat in de gesignaleerde problemen. Bijvoorbeeld dat het proefschrift wel wat academischer mag zijn.

De beweging Science in Transition heeft de laatste tijd een rimpeling teweeg gebracht in het doorgaans zo kalme wateroppervlak van de wetenschap. In de media roepen veel geleerde collega’s om het hardst dat zij zich niet herkennen in het beeld dat geschetst wordt van een pervers geworden vakgebied. Het woord pervers is misschien ook niet zo gelukkig gekozen want dan denk je aan wetenschappers die met een satanische grijns op het gezicht in een kookpot zitten te roeren, er genoegen in scheppend een collega af te maken en met boter en suiker op te dienen. Overigens vind ik het wel grappig dat niemand zich er in lijkt te herkennen. Het doet een beetje denken aan de observatie dat het merendeel van de automobilisten zich ergert aan het slechte rijgedrag van overige weggebruikers maar zichzelf een vette acht geeft. Laten we het er maar op houden dat het de verkeerden –of in dit geval kan men beter spreken van de ‘goeden’- wordt gevraagd.

Ook ik vind dat in veel zaken die in Science in Transition worden genoemd de nuance wat ontbreekt, maar ik herken er wel degelijk iets in. Laat ik dit illustreren aan het academische proefschrift. Het idee dat kandidaten de doctorstitel krijgen op basis van een proefschrift dat net zo goed niet geschreven had kunnen worden –vrije vertaling van Science in Transition- deel ik niet. Van de honderden proefschriften die ik gelezen heb, is er misschien een enkel geval waar dat voor opgaat. Toen ik vijf jaar geleden vanuit een bèta-faculteit naar een universitair medisch centrum overstapte, was ik van hoofd tot voeten doordrongen van het vooroordeel dat die proefschriften bij Geneeskunde meestal niet veel voorstelden. Vier jaar later kan ik constateren dat dit vooroordeel geheel onterecht was. Ik zie veel knappe werkstukken, tot stand gekomen door hardwerkende jonge onderzoekers die niet alleen goede wetenschap uitvoeren maar dat ook nog in relatief weinig tijd voor elkaar krijgen, naast hun klinische vervolgopleiding. Ze voeren niet alleen veel maar ook goed onderzoek uit, dat dan ook vaak in zeer respectabele tijdschriften verschijnt. Alle lof.

Toch neem ik een trend waar die mij zorgen baart. Regelmatig krijg ik een proefschrift waar de Introduction niet veel meer omvat dan een uiterst summiere schets van het veld, gevolgd door de hoofdvraag van het werkstuk en een vooraankondiging van de verschillende hoofdstukken; bij elkaar twee tot drie bladzijden. De General Discussion aan het eind is eigenlijk een veredelde samenvatting van de hoofdstukken, met nog een halve pagina bespiegelingen over de toekomst. De eerste keer dat ik dit zag liet ik de promovendus weten dat ik dit te summier vond en verwachtte dat het onderwerp in de bredere context van de literatuur werd geplaatst. De promovendus hoorde het beleefd aan en meldde vervolgens dat hij het zo had aangepakt in opdracht van zijn promotor. De promotor zei desgevraagd: “Inderdaad, onze promovendi krijgen slechts drie jaar om hun proefschrift te schrijven. Wij vinden dat zij die jaren moeten besteden aan écht onderzoek en zoveel mogelijk artikelen moeten schrijven. Zo’n Introduction en General Discussion leest toch niemand, behalve de leescommissie. Dat is dus zonde van de tijd. De artikelen zijn wél blijvend. Het is dus het beste voor de promovendus om daar zoveel mogelijk van te produceren – en dat is trouwens ook het beste voor ons.”

Een duidelijk standpunt dat ik regelmatig tegenkom. Niet mijn standpunt overigens. In mijn beleving is een proefschrift precies wat het woord zegt: een geschrift dat een proeve van bekwaamheid is in de wetenschap. Bij die proeve hoort ook degelijk scholarship, dus: bekendheid met het onderzoeksveld, uitleggen wat de aanleiding voor het proefschrift was, het plaatsen van de eigen bevindingen in het grotere geheel, een metavisie over alle hoofdstukken heen op de toegevoegde waarde, een kritische beschouwing van wat de beperkingen zijn van het eigen werk en een onderbouwde bespiegeling over wat logische vervolgexperimenten zouden zijn.

Om zoiets te schrijven kost tijd, maar het geeft verdieping aan je inzichten in de wetenschap. Die bezinning, die stap opzij om het werk te plaatsen in het veld, dat is nu precies het academische karakter van het proefschrift. Ik zou het een verarming vinden als we door de gerichtheid op productie dit academische aspect van een allround wetenschappelijke opleiding opofferen. In experimentele onderwerpen kan het werk soms mee of tegenzitten en daarmee de resultaten talrijk of beperkt zijn, maar nadenken kan altijd. MOET!

Advertentie