We moeten de academische vrijheid beschermen

De academische vrijheid staat zwaar onder druk, constateert Bald de Vries. Het is tijd om na te denken wat we onder die vrijheid verstaan, zowel op het niveau van de universiteit als van de individuele academicus.

De universiteit is verzakelijkt. Daar waren we ons al langer van bewust maar dit bewustzijn krijgt nu luidkeels gestalte in het ontkiemend protest met als aanjager de bezetting van het Maagdenhuis. Rethink is het buzzword. En niet voor niks. We zijn toe aan een fundamentele heroverweging van de vraag wat ‘de universiteit’ is en hoe zij zich moet organiseren. Rethinking moet leiden tot een nieuw Bildungs-ideaal.[1]

De pot verwijt de ketel
De kranten en universiteitsbladen stonden vol met opiniestukken en interviews. Wat mij opviel, al lezend, is het gemak waarmee naar de ander wordt gewezen: het is de schuld van het bestuur, nee van de politiek, nee van docenten, van luie studenten. De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet. Dit lijkt mij niet constructief.

Laten we afspreken dat de universiteit een gezamenlijk project is en laten we klein beginnen: hier bij ons in Utrecht. Hoe kunnen wij ons gezamenlijk bezinnen op wat het universitaire inhoudt en hoe we de universiteit moeten en kunnen inrichten met de middelen die we daartoe (voorlopig) hebben. Dan komen we ook beter beslagen ten ijs wanneer het aankomt op de financiering van de universiteit.

Méér dan werkdruk alleen
Vele thema’s dienen zich aan waarop wij ons moeten bezinnen. Werkdruk is er één van. Iedereen ervaart een hoge werkdruk. Er heerst het gevoel alsof we geleefd worden door krachten buiten onszelf: rendementseisen, de afreken- en verantwoordingscultuur, leerdoelen, eindtermen en Dublinindicatoren, publicatiequota en het subsidieaanvraagcircus.

We noemen het werkdruk, maar het is méér dan dat. Het is het gevoel beroofd te worden van je eigenwaarde als beroepsbeoefenaar – als academicus. Ons wordt, zo lijkt, de vrijheid ontnomen om zelf invulling te geven aan het onderwijs en het onderzoek. De erosie van de academische vrijheid speelt ons parten.

Academische vrijheid: institutioneel en individueel
Het verlies aan academische vrijheid is echter niet slechts iets dat speelt op individueel niveau. Het zou ook niet verstandig zijn alleen in die termen over academische vrijheid te denken.

Het is met academische vrijheid hetzelfde als met de rechterlijke onafhankelijkheid. Het is niet slechts de individuele rechter die onafhankelijk moet kunnen zijn en zijn of haar eigen toko mag runnen, het is ook het instituut rechtspraak dat onafhankelijk zijn functie moet kunnen vervullen, zonder druk van buitenaf. Het is een gezamenlijke opdracht van alle rechters tezamen.

Zo is het ook met de academische vrijheid. Ook op institutioneel niveau ligt deze zwaar onder druk en moeten wij haar, gezamenlijk, beschermen. De stukken lezend bekruipt mij het gevoel dat we de vraag naar de betekenis van de academische vrijheid uit de weggaan of uit het oog zijn verloren. En, indien we ons erop beroepen, betrekken we het alleen op onszelf zonder te beseffen dat wij onderdeel zijn van een instituut, per definitie.

Vrijheid en gebondenheid
De vrijheid van de academicus is een afgeleide van die institutionele vrijheid (die gelaagd is: universitair, facultair, disciplinair, etc.). Maar vrijheid is niet onbegrensd. Het komt juist tot wasdom in zijn beperking. Dat lijkt paradoxaal maar totale vrijheid staat gelijk aan totale onzekerheid. We moeten dan ook samen op zoek gaan naar wat deze academische vrijheid inhoudt, hier en nu.

Waar staat de universiteit voor als instituut? Willen we een koekjesfabriek zijn of een vrijplaats voor kritiek en ontdekking? Hoe kan de universiteit zijn onafhankelijke positie heroveren en veiligstellen tegen krachten van buitenaf die andere belangen hebben? Wat vergt dat van het bestuur, van medewerkers, van studenten? Zetten we in op zelforganisatie, met een rector en decanen als primi inter pares om zo de platte organisatiestructuur te onderstrepen? Wat willen we met onze opleidingen? Waar zetten we op in? Wat voor een type studenten willen we opleiden en op welke manier?

Waar staat de individuele academicus voor? Wie zijn wij en wat doen wij? Hoe geven we invulling aan onze vrijheid van onderzoek en onderwijs op een manier die recht doen aan onze integriteit als academicus maar steeds met het besef dat we onderdeel zijn van iets groters (dat ons bestaansrecht geeft)? Moeten we daar zelf niet op reflecteren, hoe lastig dat is?   

Ik denk dat die discussie eerst gevoerd moet worden.

[1]In een eerdere versie heb ik de term ReBildung gebruikt, ontleend aan collega’s Luigi Corrias en Lyana Francot (VU) die deze term als concept uitwerken in een te publiceren bundel. Ik heb de term mij eigen gemaakt zonder daar de juiste academische verantwoording over af te leggen. De term is dus niet een door mij ontwikkelde term. Hiervoor bied ik mijn excuses aan.

 

Advertentie