Hoogleraren in de clinch met U-raad over vermeend publicatieverbod

Inzet van die discussie was een kritische publicatie van Van Ginkel over het besluit van het college in februari 2006, om niet langer de naam van voormalig Nobelprijswinnaar en Utrechtse hoogleraar Piet Debye te verbinden aan het chemisch fysisch onderzoeksinstituut. Na overleg met het college van bestuur zag Van Ginkel op het laatste moment af van publicatie.

Van Ginkel en het college waren het erover eens dat de publicatie indruiste tegen de afspraak dat het onderzoeksinstituut alleen een bronneninventarisatie zou opstellen die het college vervolgens beschikbaar zou stellen voor verantwoord historisch onderzoek. Een persoonlijke bespiegeling over het vermeende oorlogsverleden van de naamgever en over de besluitvorming om die naam niet langer te verbinden aan het instituut, hoorde in zo'n publicatie niet thuis. Voor dergelijke bespiegelingen bestaan andere media, vindt het CvB.

Veertien huidige en voormalige hoogleraren Natuur- en Sterrenkunde, onder wie Spinozaprijswinnaar Hans Oerlemans en oud-decaan Wil de Ruijter, beoordeelden deze gang van zaken niettemin als een publicatieverbod. Zij legden de kwestie voor aan de Universiteitsraad. Na rijp beraad achtte die zich half december niet bevoegd om een uitspraak te doen. Oerlemans en De Ruijter gaven daarna te kennen geen behoefte te hebben aan een vervolgactie.

Op hun werkkamer in het Buys Ballot Laboratorium tonen initiatiefnemer Theo Ruijgrok en mede-ondertekenaar Kees Andriesse zich nog steeds verbaasd over de reactie van de U-raad. "Wij vroegen de U-raad echt niet zoveel. We wilden alleen een principiële uitspraak. We vinden dat een publicatieverbod niet op een universiteit thuishoort en wij vroegen de raad om te onderzoeken of de academische vrijheid door de bemoeienis van het college geweld was aangedaan."

De brief van de hoogleraren leidde in oktober tot een bijeenkomst met de vertrouwenscommissie van de Universiteitsraad. Een maand later kregen de hoogleraren van U-raadsvoorzitter Jorissen te horen dat het vellen van een oordeel over het al dan niet in het geding zijn van de academische vrijheid een juridische aangelegenheid is, waarvoor de U-raad niet het geschikte gremium is. Als de briefschrijvers voet bij stuk hielden, moesten zíj maar met het college van bestuur gaan praten. Het college was tot zo'n gesprek bereid.

Maar daar voelden de fysici echter niets voor. "Door ons de bal toe te spelen maakt de raad er een privézaak van veertien individuele hoogleraren van", zegt Ruijgrok. "Maar een publicatieverbod is toch geen privé-zaak? Zoiets gaat de hele universiteit aan, en is dus bij uitstek een zaak van de Universiteitsraad. We zijn er van geschrokken hoe gemakkelijk de U-raad ons verzoek om een onderzoek terzijde heeft geschoven."

Matthias Jorissen, van de U-raad, ontkent echter dat de raad 'gemakkelijk' heeft gereageerd: "Het is niet eenvoudig een simpel antwoord te geven op de vraag of de academische vrijheid door het vermeende publicatieverbod in het geding is. Want in deze kwestie zijn meerdere - ook persoonlijke - belangen in elkaar verstrengeld. Omdat de raad niet alle afwegingen, die een rol hebben gespeeld bij het besluit van het college kan beoordelen, en geen beroepsorgaan is, is hij niet de juiste instantie voor het onderzoek waar Ruijgrok c.s. om vragen."