De wetenschap verbeteren? Begin bij het onderwijs

Het door Miedema c.s.  terecht opgeworpen vraagstuk – wat is er mis met de wetenschap? – valt makkelijk te beantwoorden vanuit het perspectief van onze belangrijkste maatschappelijke afnemer: de student. Veel van de voorgestelde veranderingen – meer meekijken in de keuken, eerherstel van de brede wetenschapper en van de docent – zouden zich namelijk in de eerste instantie moeten richten op die student, en daarmee het hele beroep ten goede komen.

Neem de kijk in de keuken. Net zoals Sergio Herman altijd een rondje door Oud Sluis loopt om zijn gasten te begroeten, zo moet eigenlijk iedere topwetenschapper de eerstejaars inleiden in het vakgebied. Het Nederlands stelsel van wetenschapsfinanciering is er echter helemaal op gericht om de beste wetenschappers uit het onderwijs te trekken.

Ik herinner mij de zorgelijke gezichten over de hotelkoffie en de stapels Vidi-aanvragen in Hoog Catherijne: “Een hoge h-index, maar dat vele onderwijs is wel een risico”. Of de kandidaat-hoogleraar, die ondanks een glansrijk cv en een prettig gesprek tijdens zijn proefcollege grandioos door de mand viel. “Mijn begeleider vertelde mij tijdens mijn promotie dat ik zo goed was dat ik nooit les zou hoeven geven, en mij dus gerust kon toeleggen op de wetenschap”, verzuchtte hij tijdens het slechtnieuwsgesprek.

De oplossing ligt hier natuurlijk in de hervorming van de wetenschapsfinanciering. Tel de hoeveelheid verspilde energie aan NWO en ERC-voorstellen op bij de wijze waarop dit systeem afleidt van de meest directe maatschappelijke taak van de universiteit – onderwijs – en alternatieven lijken opeens wel heel aantrekkelijk. Zoals het Zuid-Afrikaanse systeem, waar externe reviewers één keer in de vijf jaar de hele wetenschapper doorlichten: onderwijs, publicaties, maatschappelijke rol om zo te adviseren over voortzetting van de aanstelling.

Meer topwetenschappers in het eerstejaars onderwijs biedt meteen soelaas voor Bas Neggers’ – ook al terechte – zorg over de hoeveelheid vakkennis van de gemiddelde hoogleraar. Natuurlijk, natuurlijk moet een hoogleraar in de eerste instantie het hele vakgebied overzien om ook nog eens ergens, aan een van de grenzen, mee te werken aan kennisuitbreiding. Daarom is het ook zo onbegrijpelijk dat tekstboeken in veel meetinstrumenten niet tellen als wetenschappelijke output. Wie haar vakgebied goed, en inspirerend, over kan brengen aan beginnend studenten kan dat ook aan de maatschappij als geheel, en voldoet daarmee meteen aan Neggers’ ideaalbeeld van een hoogleraar.

Daarbij zijn de eerste- en tweedejaars de eersten die de, door het kwartet van scribenten zo fel bepleitte, kijk in de keuken moeten krijgen. Een hoogleraar vanaf het spreekgestoelte horen oreren kan ook in een MOOC, waarbij je dan meteen de internationale top hebt.

Zelf meehelpen aan een onderzoek is een ander verhaal. Het worstelen met de vraag- en probleemstelling, de definities, het zoeken naar de juiste methoden, de dode sporen, het geploeter van de academicus; ik koester mooie herinneringen aan onderzoeken samen met bachelorstudenten. Bijvoorbeeld naar de invloed van de SGP-zaak in gereformeerde kring, waarbij studenten stomverbaasd waren toen de nieuwsprogramma’s al onze bevindingen wilden publiceren zonder het rapport gelezen te hebben. Maar ook onder de indruk van de wijze waarop collega-wetenschappers de bevindingen doorlichtten: “Zo streng is nog nooit naar een gewoon paper gekeken”.

Ook hier ligt een schone taak voor de wetenschapsfinanciers. In de Verenigde Staten sponsort de Council for Undergraduate Research hoogleraren om samen met bachelorstudenten onderzoek te doen. Vanwege de kijk in de keuken. Vanwege de wijze waarop dit enthousiasmeert voor het vakgebied, en een wetenschappelijke carrière. Maar ook vanwege de frisse blik van veel bachelorstudenten, en de daadwerkelijke bijdrage aan het werk aan de grens.

Net zoals het doen van onderzoek is kennisoverdracht een vak apart. Het wetenschappelijk bedrijf zou veel meer academici, op alle niveaus, moeten inspireren om zich de kneepjes van de kennisoverdracht eigen te maken. Meer studenten zelf laten presenteren, meer ruimte bieden aan didactiek, meer academici enthousiasmeren voor een onderwijscarrière, alle aio’s verplicht voor de klas. Zo koppel je wetenschap automatisch aan onderwijs.

Natuurlijk gebeurt er op dit gebied al heel veel, juist aan deze universiteit. De onderwijskwalificaties en – prijzen. Maar ook de University Colleges. Toen ik zeven jaar geleden uit Amsterdam naar Middelburg vertrok sprak een collega over wetenschappelijke kamikaze: “Voordat je het weet ben je begraven onder het onderwijs”.

Mooi niet. Gemotiveerde studenten, een vaste onderzoeksdag, een lange zomer om met, of zonder studenten onderzoek te doen en uit te vliegen naar conferenties, binnen een hechte academische gemeenschap – mijns inziens is dit een volwaardig wetenschappelijk bestaan. Dat de schaal van een college zodanig is dat ik ook als bestuurder nog gewoon een dag les kan geven, en een dag onderzoek kan doen, beschouw ik als het allergrootste voorrecht van mijn huidige baan als dean.

Nog zo’n voorrecht zijn de brieven van alumni. Zij cc-en met regelmaat een bedankbrief aan een docent. Met daarin steevast waardering post hoc voor de wijze waarop diens deur altijd open stond en voor de lessen die in het dagelijks werk als arts/consultant/beleidsmaker/ondernemer/musicus/jurist maar al te vaak van pas komen. Vaak inspireerde juist die docent tot een carrière als wetenschapper, of als leraar.

Zo’n mail biedt – zo stel ik mij voor – de wetenschapper heel wat meer bevrediging dan een cv volgepropt met wetenschappelijke output. Een ziekenhuis is er voor de patiënten, een restaurant voor de cliënten, en een universiteit voor de studenten. Wie de wereld van de wetenschap wil verbeteren moet gewoon beginnen dichtbij huis: in de collegezaal.

Advertentie