Utrechtse gedragsbioloog verklaart samen met Noam Chomsky herkomst taal

Mensen delen gevoel voor ritme met vogels. Beeld uit tekenfilm Rio.

Gedragsbioloog Johan Bolhuis publiceert tegenwoordig samen met de wereldberoemde Amerikaanse taalkundige Noam Chomsky. Opmerkelijk, want Chomsky was altijd sceptisch over diermodellen van de Utrechtse onderzoeker.

Bolhuis en Chomsky publiceren deze maand voor het eerst samen, in het vakblad Trends in Cognitive Sciences (TCI) . Chomsky schrijft bovendien het voorwoord voor Bolhuis’ nieuwe boek A bird’s-Eye View of Human Language and Evolution. Dat boek verschijnt in april. De samenwerking mag opmerkelijk worden genoemd. “Chomsky was altijd uiterst sceptisch over mijn diermodel, maar tegelijkertijd was hij zeer geïnteresseerd in de resultaten”, zo vertelt Bolhuis.

Op basis van zijn experimenten met zebravinken betoogt de Utrechtse gedragsbioloog al jaren dat mensen op dezelfde wijze leren praten als zangvogels leren zingen. De vinken gebruiken dezelfde genen en hersengebieden. Kenmerkende overeenkomst is bijvoorbeeld gevoel voor ritme. Bolhuis: “Dat de mens ritmegevoel heeft, is uiterst bijzonder.  Noem mij maar eens een andere aap die zulk ritmegevoel heeft. Alleen de dieren die in staat zijn tot het imiteren en leren van klanken en spraak, de zangvogels, papegaai en dolfijnen, hebben ook zo’n gevoel voor ritme. Iedereen kent het beeld van de op de maat meedeinzende kaketoe toch?”

Bolhuis ontmoette Chomsky een aantal jaar geleden via hun gemeenschappelijke collega Robert Berwick van het MIT. “Eerder had ik met hem via de mail gecorrespondeerd over mijn onderzoeksresultaten met zangvogels. In levende lijve bleek hij een alleraardigste, maar kritische man te zijn. En we zijn het nu bijna helemaal met elkaar eens.”

Zo heeft Chomsky Bolhuis ervan overtuigd dat de menselijk taal heel wat rijker is dan vogelzang. De UU-wetenschapper slaagde er wel in menselijke spraak- en communicatieproblemen zoals stotteren te simuleren in zangvogels (‘het blijft een prima klinisch diermodel ‘), maar van taal met een rijkdom als de menselijke staan zangvogels ver af. Na talloze dierexperimenten moet Bolhuis erkennen dat zangvogels geen greintje gevoel voor grammatica hebben. ‘‘Sommige onderzoekers hebben geclaimd met zich herhalende klankpatronen primitieve soorten van grammatica bij vogels na te hebben gebootst, maar ik weet het echt zeker: het is gewoon niet zo. Overigens is dat een complicerende factor bij het aanvragen van nieuwe onderzoeksubsidies.”

In het artikel ‘Evolution, brain and the nature of language’ in TCI verdedigen Bolhuis en Chomsky nu samen de stelling dat de menselijke taal nooit bedoeld was om te communiceren, maar om de wereld beter te kunnen begrijpen. Met de enorme woordenschat kon de wereld beter worden ingedeeld, zo betogen de onderzoekers.

De twee beschrijven in de nieuwe publicaties dat menselijke taal zich behalve de enorme woordenschat kenmerkt door een aangeboren grammatica is die die woorden in een zin met een betekenis plaatst. “Zet een indianenkind uit het Amazonegebied in onze maatschappij en hij leert perfect Nederlands.”

Bolhuis en Chomsky vermoeden dat het taalvermogen van de mens geen nieuwe evolutionaire verworvenheid is, maar een samenspel van twee oude. Ze denken behalve aan het ritmegevoel van zangvogels aan de herkenning van klemtonen in klanken. Apen beschikken niet over ritmegevoel maar wel over het vermogen die klemtonen waar te nemen.

Bolhuis: “Het taalvermogen van Homo Sapiens ontstond eigenlijk plotseling. Er was helemaal geen lange opmars, want dan zouden we bij apen bijvoorbeeld een steeds toenemend vermogen tot meer nauwkeurige communicatie kunnen waarnemen. Cultureel antropologen hebben ook aangetoond dat het taalvermogen sinds het ontstaan niet meer is veranderd."

Het zou dan ook best weleens kunnen dat de cognitieve revolutie van Homo Sapiens begon toen bij een apensoort in de Afrikaanse savanne plotseling hetzelfde oeroude ‘ritmegevoel’ aanschoot dat de vogels in de Amazone had doen zingen. 

Tags: biologie

Advertentie