Voorlopig vrede tussen universiteiten en onderzoekscholen

Universiteiten kunnen voortaan minder makkelijk beknibbelen op hun gezamenlijke onderzoekscholen. Een paar eenvoudige afspraken moeten een einde maken aan een slepend conflict.

Bijna een jaar geleden steunden regeringspartijen VVD en PvdA een motie van SP en PVV over de landelijke onderzoekscholen. De overheid betaalt jaarlijks zo’n 80 miljoen euro voor deze landelijke samenwerking tussen universiteiten. Maar de onderzoekscholen waarschuwden dat lang niet al dit geld bij hen terechtkwam en dat sommige hun deuren moesten sluiten. Ook de Kamer vond dat minister Bussemaker er voor moest zorgen dat de miljoenen voor onderzoekscholen goed werden besteed. De eerste stap is nu gezet.

In de landelijke onderzoekscholen – die al zo’n 30 jaar bestaan – worden promovendi opgeleid en doen universiteiten samen onderzoek. Door de samenwerking kunnen kleine disciplines toch goede promotietrajecten bieden, is de gedachte. Ook kunnen specialisten van verschillende universiteiten samen onderzoek doen.

Maar de scholen hebben het lastig. Universiteiten willen graag een eigen profiel en strijden om de beste reputatie. De overheid moedigt dat ook aan. Als een landelijke onderzoekschool goed presteert, op wie straalt dat dan af? Bestuurders kiezen soms liever voor een eigen onderzoekschool, zonder bemoeienis van buitenaf. Bovendien scheelt dat financiële zorgen, want wie betaalt die school eigenlijk?

Het probleem is al oud. Natuurkundige Joan van der Waals, de allereerste voorzitter van de speciale ‘erkenningscommissie onderzoeksscholen’ (ECOS), noemde het vijf jaar geleden een “grote teleurstelling” dat het personeelsbeleid en de macht over het geld bij de onderzoeksscholen nooit goed zijn geregeld.

Over de financiering zijn nu een paar basale afspraken gemaakt. Voor grote onderzoekscholen moet de eerst verantwoordelijke universiteit (de ‘penvoerder’) voortaan 100.000 euro aan bureaukosten betalen. Voor een kleine onderzoekschool zou 50.000 euro volstaan. Verder zijn er normbedragen bedacht voor de landelijke promotieopleidingen en voor het verrichten van interdisciplinair onderzoek.

Er zit een voorbehoud in de richtlijn. De afspraken gelden niet als universiteiten al naar tevredenheid eigen afspraken hebben gemaakt. Bovendien mogen penvoerders de kosten verrekenen met de andere deelnemers, die toch al contributie moeten betalen. Ook mogen universiteiten van de richtlijn afwijken “als lokale omstandigheden daartoe noodzaken”.

Dat laat ruimte voor verdere conflicten over de financiering. Of de regeling alle problemen zal verhelpen, is daarom de vraag. Eind volgend jaar zal universiteitenvereniging VSNU de regeling samen met de belangenvereniging van landelijke onderzoekscholen (Sodola) evalueren.

Advertentie