Weinig animo voor studeren in het buitenland

Vrijwel alle Europese landen zijn overgestapt op het bachelor-mastersysteem, maar het grote doel is nog niet bereikt: studenten en docenten gaan nog maar weinig naar het buitenland.

Er is sinds de Bologna-conferentie in 1999 veel veranderd in het hoger onderwijs van de 46 deelnemende Europese landen. Vrijwel alle landen hebben het bachelor-mastersysteem ingevoerd, blijkt uit een rapport voor een bijeenkomst van onderwijsministers. Alleen Spanje loopt ver achter en ook Duitsland, Oostenrijk en Slovenië zijn nog niet helemaal om.

Ook hebben bijna alle landen een systeem van kwaliteitsbewaking in het hoger onderwijs opgezet, zoals de NVAO in Nederland en Vlaanderen. Het Europese studiepuntensysteem heeft ook ingang gevonden.

Maar dat zijn slechts middelen voor een groter doel: mobiliteit in Europa. Dat doel is nog nauwelijks bereikt. Alleen in Oostenrijk en Zwitserland komen meer dan tien procent van de studenten uit een ander Europees land. Deze twee landen zien voornamelijk  veel Duitse studenten. Tsjechië komt daarna met meer dan zes procent en Groot-Brittannië volgt met meer dan vijf procent van de studenten (al steekt dit land in absolute aantallen ver boven de rest uit). Nederland is een middenmoter met pakweg drie procent.

Waarschijnlijk gaan er ook nog niet bijzonder veel studenten tijdens hun opleiding een tijdje in het buitenland studeren, maar daar is weinig over bekend. De data schieten tekort. De rapporteurs vinden dat één op de vijf studenten tijdens de opleiding buitenlandervaring moeten opdoen.

Er zijn wel verklaringen voor de lage mobiliteit. Zo willen veel studenten hun vrienden en geliefden niet missen. Ook zijn ze wel eens bang voor studievertraging of redden ze het financieel niet. De taal wordt ook als barrière genoemd.

De interessantste verklaring is dat landen elkaars diploma’s niet zomaar erkennen. Het ene bachelordiploma is het andere niet. Wil een afgestudeerde bachelor in een ander Europees land een masteropleiding volgen, dan mogen de onderwijsinstellingen zelf beslissen of de student wordt toegelaten. Veelal – ook in Nederland – gebeurt dat op faculteitsniveau.

De overstap wordt nog moeilijker doordat maar weinig landen het ‘diplomasupplement’ al hebben ingevoerd. In deze 'bijsluiter' staat wat studenten precies hebben geleerd en op welk niveau.

De aanwezige politici – zonder staatssecretaris Zijlstra, die vorige week andere dingen aan zijn hoofd had – deden in hun gezamenlijke verklaring weinig toezeggingen. Wel benadrukten ze het belang van hoger onderwijs, dat volgens hen bijdraagt aan democratie, mensenrechten en duurzame economische groei. Ook pleitten ze voor een betere ‘balans’ in de mobiliteit van studenten en docenten. We gaan door op de ingeslagen weg, zeiden ze. Over twee jaar praten ze verder op de volgende conferentie.

Advertentie