Vwo; klas zeven, acht en negen …

De volgende column schreef ik op 30 juni met het idee hem voor het nieuwe academische jaar op te sturen. Blijk ik me ineens in het goede gezelschap van onze collegevoorzitter te bevinden. Als dat geen mooi begin is van het Uraadsjaar....

Man ist was man isst. Zo is het ook met: men is wat men spreekt. De universiteit lijkt voor studenten eerder een continuering van het voortgezet onderwijs geworden te zijn dan een breuk met de school. Dat is te horen aan het woordgebruik. Leraren, klassen, school, lessen en schooljaren; zo maar een greep uit het jargon dat studenten gebruiken om aan te duiden dat ze gedurende het academische jaar op de universiteit in werkgroepen onderwijs krijgen van docenten. Met dit taalgebruik komen ook de schoolgewoontes mee: het halen van het proefwerk is belangrijker dan wat je doet met kennis. Immers kennis is er om te vergeten als een daad van verzet tegen ouders en schoolleiding. Veel gaan er studeren, heel veel, maar waarom? Uit het taalgebruik lijkt een gewoonte naar voren te komen. Verder een motivatie omdat je later anders niet in deeltijd toch voldoende geld kan verdienen in een leuke baan. De markt vraagt er toch zelf om?

Ik kan me herinneren dat ik me de ogen uit de kop schaamde om die serie schoolgerelateerde woorden te gebruiken. School was immers voorbij! En zo voelde het ook. Na het eindexamen begon een ander leven. Een breuk met het bekende in de plaats waar je woonde. Op weg naar de stad waar een nieuwe leefwijze wachtte en je studie. Voorgoed los van de moederschoot, ontdaan van het laatste restje wiegestro, met een ferme handdruk van vaders: het ga je goed jongen!

En het was niet vanzelfsprekend. Een deel van de mannelijke klasgenoten ging in militaire dienst, omdat ze niet wisten wat te doen. Het leverde tijdverdrijf en de kans om als KortVerbandVrijwilliger een beroep te leren. Andere begonnen in een bedrijf aan een opleiding, als accountant bijvoorbeeld, zoals mijn broer. Kortom wie ging studeren had een keuze gemaakt - niet noodzakelijkerwijze voor de juiste studie. Met veel vallen en opstaan ontwikkelde je je zelfstandig tot een volwassen mens en academicus. Geen luisterend oor op je zieltje, geen gezeur om een punt meer, geen gepamper om je tentamen te halen en geen gemeier over wiens schuld het was dat je een onvoldoende haalde. Dat was je eigen probleem en verantwoordelijkheid. Immers, wie studeerde deed dat uit eigen beweging, niet omdat het moest – behalve dan degenen die van paps of mams de eer van de familie moesten verdedigen.

Tot zover de nostalgie. Wat kunnen we daarmee? We zijn zelf als universiteit ook steeds meer richting school gegaan als een voorzetting van het VWO. Maar de wal keert het schip met de aantallen en datgene wat we proberen om het onderwijs op te leuken: we zullen ons de vraag moeten stellen of het VWO-diploma automatisch recht geeft op toegang. Mijn stelling zou zijn: het geeft je recht op een intake-gesprek. Of je wordt toegelaten hangt af van de mate van zelfstandigheid, kritische geest en de potentie om de titel straks in de samenleving met waarde uit te dragen. Degene die nu al goed zijn hebben niets te vrezen, degene die uit gewoonte verder zijn gehobbeld wel. Zij mogen dan een paar jaar in de samenleving gaan rondkijken met de vraag: wat wil ik eigenlijk investeren in mezelf, kan en wil ik het wel? Daarna kunnen ze het altijd nog een keer proberen. Als de plannen van Veerman doorgaan om de financiering los te laten van de rendementscijfers of aantallen studenten dan kunnen we door deze selectie een hoop discussie over vieren en vijven en wie is de schuld van mijn onvoldoende, voorkomen. Op naar weer een volwaardig onderscheid tussen school en universiteit!

Advertentie