Tom Poes en de smeesterstapel

In de strips van Marten Toonder wordt wetenschap vaak als irrelevant en soms als kwaadaardig afgebeeld. Klaas van Egmond, hoogleraar Geowetenschappen, vermoedt dat als Toonder nog geleefd had, de frauderende hoogleraren Stapel en Smeesters zouden figureren in de strip Ollie B. Bommel.

In de strips van de grote stripschrijver Marten Toonder kwamen steevast twee wetenschappers voor. De één was professor Prlwytskofski, een degelijke maar wereldvreemde wetenschapper waar de wereld niets aan heeft. De andere was professor Sickbock en daar had de wereld ook niets aan want die was alleen maar uit op eigen macht en aanzien, desnoods door list en bedrog. Wetenschap, zo suggereert Toonder is vaak irrelevant en waar die wel relevant is, vaak kwaadaardig.

Was Toonder nog in leven geweest dan zouden beide hoogleraren ongetwijfeld een belangrijke rol hebben gespeeld in een strip over de recente gevallen van wetenschapsfraude. We zien de scene voor ons waarin de hoofdrolspeler, Ollie B. Bommel zich als ‘heer van stand’ erg opwindt over de frauduleuze wetenschappers Smeester en Stapel, terwijl op de achtergrond zijn ‘jonge vriend’ Tom Poes in een peinzende houding een meer genuanceerd ‘Hm’ laat horen.

Tom Poes speelt de rol van de echte wetenschapper, die zich aan de collectieve verontwaardiging onttrekt en zich nadenkend afvraagt of ‘het wel waar is’ en of ‘er nog meer achter zit’. Zonder die wetenschapsfraude ook maar in de verste verten goed te praten, zou Tom Poes in de loop van het verhaal aan heer Bommel duidelijk hebben gemaakt dat die wetenschappers tussen de Scylla van Prlwytskofski en de Charibdis van Sickbock moeten doorvaren. Dat ze in steeds hoger tempo meer moeten publiceren over steeds minder en dat het dan toch nog relevant moet zijn voor de vooruitgang.

In de loop van het verhaal zouden er merkwaardige wezentjes opduiken die werden aangeduid als alfa’s, beta’s en gamma’s. Die beta’s hadden het relatief makkelijk want die konden tenminste nog de hele dag experimenteren en met de uitkomsten van die experimenten hun al even merkwaardige ‘theorieën’ onderbouwen. Soms was er zo’n beta die iets vond wat niet met die theorie klopte en die kreeg dan eerst op zijn kop en later, na zijn dood een standbeeldje.

De gamma’s hadden het veel moeilijk want die slaagden er, in tegenstelling tot de beta’s, maar niet in om de hele wereld in een reageerbuis te stoppen. Experimenteren viel daardoor niet mee en ze hadden daarom de grootste moeite om hun theorieën wetenschappelijk geloofwaardig te maken. Sommigen konden de verleiding niet weerstaan, verkochten hun wetenschappelijke ziel aan de duivel en begonnen de weinige data die ze hadden ‘te masseren’, zoals ze dat noemden. Dat kwam er op neer dat ze meetresultaten die niet in hun bestaande denkraam pasten gewoon weglieten.

Op die manier bleef dat denkraam prettig in stand en kregen ze op tijd een standbeeldje. Op hun kop kregen ze pas toen iemand, bij wie het wetenschappelijk brein de overhand had gekregen, er achter kwam dat ze alleen dat deel van de werkelijkheid toelieten dat in hun kraam te pas kwam. Later kwamen er slimmere gamma’s en beta’s die bedachten dat als je bepaalde dingen niet meet, je ze ook niet hoeft weg te laten. Je kijkt alleen maar naar wat je wilt zien en wat je niet ziet bestaat niet; een soort preventieve data-massage. Dat maakt de wereld een stuk overzichtelijker; het enige wat er bestaat zijn deeltjes die we elementair noemen en die weten zich naar oorzaak en gevolg ten minste te gedragen. Opgetogen over hun vondst stortten de alfa’s, beta’s en gamma’s zich weer vol ijver op hun werk.

Tom Poes bleef peinzend achter; is de wetenschap dan niet een vorm van data-massage op grote schaal, en hoewel dat geen wetenschapsfraude mag heten, wat is het dan wel ? Heer Bommel had juist zijn tirade over de frauderende wetenschappers Smeetster en Stapel beëindigd, keerde zich om en zei, kom Tom Poes, we gaan; het kwaad is gestraft, als je begrijpt wat ik bedoel.

Advertentie