Besmettingsleer is weer een discipline met aanzien

"Van een aantal ziektes waarvan we dat niet verwachthadden, beginnen we de laatste jaren te ontdekken dat hun oorzaakeen infectie is. Maagzweren, hartinfarcten, baarmoederhalskanker,atherosclerose... bacterieën of virussen zouden er een rol inkunnen spelen. Dat draagt ertoe bij dat de besmettingsleer in delift zit. Ik denk dat ons vakgebied een revolutie tegemoetgaat."

Aan het woord is de hoogleraar klinische microbiologie eninfectieziekten dr.J. Verhoef. Hij is voorzitter van de organisatiedie van 13 tot 16 december het zogeheten 'Eijkman-Centennial' heeftgeorganiseerd, een internationaal symposium dat zich in Den Haagafspeelt. De Nobelprijswinnaar prof.dr. Christiaan Eijkman, die eenbelangrijke bijdrage heeft geleverd aan bestrijding van de ziekteberi-beri, werd precies honderd jaar geleden hoogleraar in Utrecht- en hij zou dat gedurende bijna dertig jaar blijven. De herdenkingwordt aangegrepen om te bekijken hoe het de besmettingsleer in devolgende eeuw zal vergaan.

In 1970 zag het er nog enigszins somber uit voor deze medischediscipline. Er waren - in het kielzog van beroemdewetenschapsbeoefenaren zoals Koch, Pasteur en Eijkman - goedevaccins ontwikkeld tegen bijvoorbeeld pokken, kinkhoest,hondsdolheid en diverse soorten griepen. Met name het'wondermiddel' peniciline maakte de stemming ten aanzien van devolksgezondheid méér dan hoopvol. Talloze ziekten zoudencompleet uitgebannen kunnen worden, was de verwachting, en datmaakte de bereidheid om nog veel te investeren in besmettingsleergering.

Dat optimisme kantelde aan het einde van de jaren zeventig. Opde eerste plaats bleken infecties waarvan men dacht dat zeuitgebannen waren, weer de kop op te steken. Voorbeelden daarvanzijn kinkhoest, nekkramp en tuberculose. Het bleek datbacterieën die die ziektes veroorzaken op den duur resistentkunnen worden voor de antibiotica waarmee ze te lijf gegaan worden.Het is nodig steeds sterkere antibiotica in te zetten, totdat niksmeer helpt, aldus het niet geheel onwerkelijke horror-scenario.

Ten tweede ontdekte men dat allerlei ziekten waarvan voorheenwerd gedacht dat ze andere oorzaken hadden, wel degelijk metinfecties samenhingen. "Was het pakweg twintig jaar geleden noggebruikelijk dat iedere chirurg minstens één keer perweek een maagoperatie had teverrichten, inmiddels komt die ingreepnauwelijks meer voor", weet Verhoef. "Nadat ontdekt is dat eenbacterie een rol speelt bij het ontstaan van maagzweren isantibioticum ingezet. Dat heeft een revolutionaire invloed gehad opde behandeling van wat eens heette 'de managersziekte'."

Nóg invloedrijker was het feit dat allerlei nieuwe ziektende kop opstaken die met infecties samenhingen. In 1976 werd de'veteranenziekte' - een vorm van longontsteking - voor het eerstbij oudgedienden uit de Tweede Wereldoorlog ontdekt. Daarin bleekeen tot dan toe onbekende bacterie een grote rol te spelen. En alsdonderslag bij heldere hemel dook in 1980-1981 opeens devirusziekte Aids op.

Door die ontwikkelingen van de laatste twintig jaar isbesmettingsleer weer een discipline met een méér dangemiddeld aanzien geworden. Niet alleen in de gezondheidszorg, maarook in de industrie, waar weer massaal geïnvesteerd wordt inde ontwikkeling van nieuwe antibiotica.

Varkensfarm

Verhoef: "Een bacterie is een micro-organisme dat in staat iszich zelfstandig te vermenigvuldigen en dat we kunnen zien als wehet 1000 keer vergroten. Een virus daarentegen moet 100.000 keervergroot worden wil je het waarnemen en het kan zich nietzelfstandig vermenigvuldigen, maar uitsluitend door gebruik temaken van eiwitten of enzymen. Een virus heeft dus altijd eengastheer nodig, een menselijke cel. Virussen zijn niet gevoeligvoor antibiotica, dus de bestrijding van ziektes die ze veroorzaken- zoals Ebola, Aids of de Hongkong-griep - vormt een enormprobleem."

"Er is een grote angst voor virussen die de sprong van dier naarmens maken", vervolgt Verhoef. "Bij Aids en Ebola is datwaarschijnlijk ook het geval geweest. In 1917 heeft zich eengriepepidemie voorgedaan, veroorzaakt door een virus afkomstig vanChinese varkensfarms. Omdat mens en dier dicht op elkaar leefden,kon het virus makkelijk overspringen. Het in het varken viruelentevirus 'recombineerde' vervolgens met een in de mens virulent virus,en dat leverde een epidemie op waarbij toen 20 miljoen mensenoverleden zijn."

Volgens Verhoef vormt het toegenomen toerisme en zakenverkeerdan ook een risico. "Meer dan eens worden bacterieën ofvirussen meegenomen uit het buitenland. Dan heb ik het niet alleenover tropisch Afrika, maar ook over Frankrijk, Spanje of Portugal.Mensen die d''r in een ziekenhuis terecht komen, die wordenbehandeld met een overmaat aan antibiotica en worden verzorgd onderminder hygiënische omstandigheden, lopen wel degelijk gevaar.Eigenlijk zouden die bij terugkomst eerst in isolatiemoeten."

Ook de import van voedsel vormt een gevaar. "Het is dan welgezond dat we het hele jaar door verse groente en vers fruit kunneneten", vertelt de hoogleraar. "Maar sla en tomaten in de winterzijn afkomstig uit tropische landen, en daar kan van alles op rondkruipen." Eén van de revolutionaire ontwikkelingen die debesmettingsleer de komende eeuw tegemoet kan zien is dan ook demogelijkheid om - via informatietechnologie - precies teinventariseren welke micro-organismen waar ter wereld huizen.

Science fiction

Maar Verhoef verwacht méér: "Ik denk ook dat we veelsneller kunnen diagnosticeren. Nu zijn we nog vaak aangewezen op'kweekjes', en die vragen veel tijd. En ten derde denk ik dat wemet het ontwikkelen van nieuwe geneesmiddelen, nieuwe antibiotica,grote vorderingen kunnen maken."

Wat dit laatste betreft is de hoop onder meer gevestigd op desnelle ontwikkeling van de genetica, zegt Verhoef. "Tot nog toemoesten we eindeloos allerlei chemische middelen uitproberen, in dehoop dat met één ervan die bacterie dan wel te bestrijdenzou zijn", licht Verhoef toe. "Nu richten we ons op genen diespecifiek zijn voor een bacterie en die van nature niet in de mensvoorkomen. Tegen dat specifieke gen, of tegen die gen-produkten,proberen we vervolgens middelen te ontwikkelen. Dat zou zelfskunnen door het menselijk erfelijk materiaal DNA zó temanipuleren, dat het resistent wordt tegen het bacteriële gen.Dat klinkt als science fiction en er zal ook nog wel een jaartje oftwintig mee gemoeid zijn, maar langs dat soort wegen is defarmaceutische industrie wél bezig."

Armand Heijnen


Christiaan Eijkman

Het verhaal wil dat toen Christiaan Eijkman (1858-1930) in 1885in Berlijn verbleef om bij Robert Koch te studeren, hij bij toevalde Utrechtse patholoog Pekelharing en neuroloog Winkler ontmoette.Dat tweetal was in opdracht van de regering óók op bezoekbij Koch, als voorbereiding op een expeditie naar NederlandsIndië, waar de ziekte beri-beri veel voorkwam. Zij vroegenEijkman om mee te gaan, nadat deze had verteld in de kolonie tehebben gewerkt als legerarts. Die voelde er veel voor; zijn vrouwwas net overleden en een eenzaam bestaan in Nederland trok hemniet.

Het idee was nog dat beri-beri een infectieziekte was. Koch enPasteur hadden in die dagen immers al talloze ziekten alsinfectieziekte weten tedefiniëren, en men dacht dat vrijwelelke ziekte een infectie als basis zou hebben. De symptomen dedendat ook al vermoeden: onder meer spierkrampen, spierverzwakking eneen hartvergroting. En tenslotte leek er sprake van een epidemischeverspreiding onder één specifieke groep - soldaten in ditgeval. Pekelharing, Winkler en Eijkman moesten van de regering diebacterie zien te traceren.

Na één jaar keerden de eerste twee geleerden terugnaar Nederland; Eijkman zette het onderzoek alleen voort, nu nietals legerarts maar als directeur van het Laboratorium voorPathologie en Bacteriologie - dat nog steeds bestaat als het'Indonesian Institute for Molecular Biology'. Zijn zoektocht naareen bacterie vorderde echter niet zo.

Op een gegeven moment brak er een soort beri-beri uit onder dekippen die als proefdieren in het laboratorium werden gehouden.Pogingen om dergelijke proefdieren met mogelijke bacterieën teinfecteren, leverden echter niets op. Toch leek er sprake te zijnvan een epidemie. Op een gegeven moment merkte een assistent vanEijkman op dat de dieren die ziek werden, ander voedsel haddengekregen - gepelde rijst -, dan de dieren die gezond bleven en aanwie gewoon kippenvoer was voorgezet.

Allengs kwam Eijkman op het idee dat het vliesje om de rijst eenrol zou kunnen spelen. Dat verklaarde wellicht ook de epidemischevormen van beri-beri in het leger: de soldaten kregen immers geeninlandse, ongepelde rijst te eten, maar geïmporteerde witterijst. Beri-beri bleek geen infectieziekte te zijn, maar eenvitamine-gebrek. Een experiment in opdracht van deGezondheidsinspecteur in de 63 gevangenissen van NederlandsIndië - waarbij alle gedetineerden ongepelde rijst kregen teeten - bevestigde het vermoeden: beri-beri was hier vervolgenstotaal uitgebannen.

Eijkmans ontdekking bracht de medische wereld nog wel inberoering: er waren nog steeds wetenschapsbeoefenaren die de'infectietheorie' bleven aanhangen; zelfs Eijkman zelf twijfeldenog aan zijn bevindingen - mede omdat het begrip 'vitamine' nogniet bestond. Maar uiteindelijk was er geen ontkomen aan. Deconclusie dat beri-beri met het voedingspatroon samenhangt, leverdeEijkman in 1929 de Nobelprijs op.