Burnout bij sociale wetenschappen

Aldus enkele conclusies uit het onderzoek naar werkdruk,werkbeleving en werkcultuur onder wetenschappelijk personeel, datin 1998 op de faculteit is gehouden. Ruim de helft van hetwetenschappelijk personeel (wp) heeft aan het onderzoek meegewerkt.H. van Emmerik, een van de drie onderzoekers, acht de enquêterepresentatief. "Ik kan me niet voorstellen dat bijvoorbeeld alleende mensen die de werkdruk te hoog vinden, hebben gereageerd."

Uit het onderzoek blijkt dat de gemiddelde aanstellingsduur vanhet wp 33 uur per week is, maar dat er gemiddeld acht uren wordtovergewerkt. Hoe hoger de functie, hoe meer extra uren wordengedraaid, dit om 'te kunnen meedraaien in de wetenschappelijkecompetitie binnen de faculteit'.

De hoge werkdruk, zo zeggen de onderzoekers, kan een belangrijkefactor zijn voor het ontstaan van burnout. Een kwart van deondervraagden voelt zich na één dag werken leeg enéén op de tien is 's ochtends nog steeds moe. Zijschrijven: 'Een groot deel van het wetenschappelijk personeel isnogal cynisch over het nut van zijn werk.' Meer dan de helft van dewetenschappers geeft aan geen waardevolle dingen in zijn baan tehebben bereikt. Voornamelijk vrouwelijke respondenten zijnontevreden over de steun van collega's en de direct leidinggevende.Een meerderheid vindt dat samenwerking niet besloten ligt in dewerkcultuur.

Ook de inspraakmogelijkheden zijn een bron van ergernis. Eenminderheid vindt dat alle belangrijke beslissingen door destafleden samen worden genomen en dat veranderingen wordeningevoerd in samenspraak met de betrokkenen. Dat terwijl dewetenschappers zich actief willen opstellen ten aanzien vanveranderingen.

De resultaten van het onderzoek zijn verontrustend, zo stellende onderzoekers. "Ik vrees", zegt Van Emmerik, "dat de resultatennu - twee jaar na dato - misschien een nog slechter beeld zoudengeven. Uit het onderzoek blijkt dat velen moeite hebben met de MUBwaardoor de faculteit weer op een ouderwetse manier geregeerdwordt. Ten tijde van het onderzoek werd de MUB net ingevoerd."

Het onderzoek, zegt Van Emmerik, stelt een diagnose. "De vraagis welketherapie je moet toepassen. Ook zouden we graag willenweten, hoe de werksfeer op andere faculteiten is. Misschien blijktdaaruit dat we hier bij sociale wetenschappen nog het meestgelukkig zijn."

Faculteitsdirecteur W. Dirksen is niet geschrokken van deresultaten van het onderzoek: "Welnee. In de dagelijkseconfrontaties krijg ik niet het idee dat het werkelijk allemaal zodramatisch is. Het ziekteverzuim is er ook niet naar." Dat is noggeen vier procent, weet M. Bosch van de afdeling Personeel enOrganisatie van de faculteit. Het landelijke gemiddelde bijonderwijsinstellingen loopt naar de acht procent.

Dirksen: "Zonder tekort te willen doen aan de resultaten, moetde uitslag worden gerelativeerd. In de faculteitsraad werd ook alde vraag opgeworpen of het onderzoek representatief is. Maar omdatwe wel méér willen weten gaan we dit jaar nog eenrisico-analyse onder alle personeel houden. Daarin wordt gekekennaar de gezondheid en het welzijn van het personeel. Voor hetlaatst is dat gebeurd in1996. Onder het regime van de MUB is deonvrede over inspraak - denk ik - wel toegenomen. Als je het ideehebt te weinig grip op je werk te hebben levert dat stress op. Opbasis van de resultaten van die analyse kunnen we de situatie gaanverbeteren."

GK