Onderzoekers moeten de boer op

Een duidelijke prikkel voor onderzoekers om meer extern geld binnen te halen. Dat is volgens decaan Van Koten een voorname drijfveer achter het onlangs gepresenteerde MIDAS, het middelen allocatie systeem van de faculteit Bètawetenschappen. Achter die suggestieve naam (alles wat de mythische koning Midas aanraakte, veranderde in goud) gaat een heel nieuwe methodiek schuil om het onderzoeksgeld dat de faculteit van het college van bestuur krijgt, door te sluizen naar de departementen. Werd tot nu toe het leeuwendeel van het geld voor onderzoek via een vaste sleutel over de onderdelen verdeeld, straks geldt dat nog maar voor twintig procent van het onderzoeksbudget. De rest krijgen de departementen voortaan naar rato van hun aantal promoties (45 procent) en de hoeveelheid projecten die zij via de tweede en derde geldstroom binnen halen (35 procent).

Zoals vorige week in dit blad werd betoogd, is de toekomst in onderzoeksland aan grote conglomeraten met focus en massa, die in een felle onderlinge concurrentiestrijd zoveel mogelijk van de schaarse financiële middelen moeten zien te bemachtigen. Die middelen zullen naar verwachting voor een steeds groter deel afkomstig zijn uit subsidies voor excellent onderzoek (de tweede geldstroom) en van externe opdrachtgevers (de derde geldstroom). Het binnenhalen van deze extra geldmiddelen is voor Bètawetenschappen onmisbaar. Nu al beslaan zij bijna de helft van de facultaire begroting. Willen de Utrechtse bèta's in deze wedloop niet achterop raken, dan zullen de onderzoekers zich volop in de strijd moeten mengen, is de boodschap van het bestuur, en het nieuwe verdeelmodel drukt hen nog eens extra met hun neus op die noodzaak. Hoe excellent het onderzoek van een groep ook is, een passieve houding op de 'markt' in de verwachting dat kwaliteit wel zal worden beloond met universitair geld (de eerste geldstroom), wordt voortaan genadeloos afgestraft. Pas als men succes heeft met het verwerven van externe inkomsten, komt ook de faculteit over de brug.

Met dit nieuwe model, dat de komende twee jaar overigens min of meer budgettair neutraal zal worden ingevoerd, reageert de Bètafaculteit nadrukkelijk op landelijke ontwikkelingen. Ook de universiteit als geheel bezint zich inmiddels op de vraag hoe de verdeling van het onderzoeksgeld over de faculteiten op een nieuwe leest te schoeien. Gezien de enorme verschillen in 'earning capacity' tussen de zeven faculteiten zal universiteitsbreed ongetwijfeld een andere oplossing worden gekozen dan in de bètahoek is gebeurd. Maar dat er ook universiteitsbreed extra prikkels voor onderzoekers zullen komen om de boer op te gaan, lijkt geen al te gewaagde veronderstelling.