Paul Schnabel: sociale werkelijkheid is een uitdijend heelal

Paul Schnabel: sociale werkelijkheid is een uitdijendheelal

Prof.dr. Paul Schnabel (51) studeerde in Utrechtsociologie, was onder meer werkzaam bij de vereniging vanabortusklinieken 'Stimezo' en bij het Nederlands CentrumGeestelijke Volksgezondheid. In 1986 werd hij benoemd tothoogleraar klinische psychologie in Utrecht, waar hij in 1991 deopdracht kreeg de Netherlands School of Public Health van de grondte tillen. Momenteel is hij directeur van het Sociaal en CultureelPlanbureau en deeltijdhoogleraar aan de UU in de socialewetenschappen. Tevens schrijft Schnabel regelmatig recensies vanproefschriften voor NRC Handelsblad.

"Net zomin als de samenleving is de mens een legpuzzel die opeen gegeven moment in elkaar is gezet en dus 'af' is. Iedereoplossing die met behulp van de sociale en gedragswetenschappenwordt geleverd roept altijd weer nieuwe vragen op; het geven vaneind-antwoorden is ondenkbaar. De sociale werkelijkheid is eenuitdijend heelal met steeds ingewikkelder wordende vragen.

"Je kunt dus ook niet spreken van 'vooruitgang'. Er is in de20ste eeuw wél winst geboekt. We hebben, mede door debijdragen van de sociologie en de psychologie, een beter inzichtgekregen in sociale verbanden, in hoe de maatschappij in elkaarsteekt, in hoe mensen leven of hoe conflicten ontstaan.

"Om het met één van mijn grote wetenschappelijkevoorbeelden, de onlangs overleden socioloog Niklas Luhmann, aan tegeven: we zijn nu beter dan aan het begin van de eeuw in staat de'Komplexit"t zu bew"ltigen'. We kunnen een samenleving beschrijven,uitleggen, daarmee wellicht ook beter hanteren, we kunnen zingevingtoekennen en psychische nood behandelen. Dat zijn allemaalrationele processen geworden, en in mijn optiek is dat winst.

"Ik heb twee jaar bij Luhmann, een systeem-theoretischsocioloog, gestudeerd in Duitsland. Als geen ander heeft hij mebijgebracht dat sociologie is wat de socioloog ervan maakt. De eneweek gaf hij een college waarin hij voor het eerst een onderwerpuitdiepte, en de week erop kwam hij binnen met de mededeling: "Ikheb er nog eens over nagedacht, en volgens mij zit het toch heelanders", waarna hij precies een tegenover gestelde visie ginguitwerken. Daarmee maakte hij in ieder geval het relatieve van 'de'werkelijkheid die helemaal kenbaar zou zijn duidelijk.

"Mijn andere grote voorbeeld was Freud. Ook al omdat ik zelf inanalyse ben geweest, maar toch vooral omdat zijn bespiegelingenover het'binnenleven' van de mens een goede correctie op het denkenvan de socioloog is, die toch meer aan de 'buitenkant', in desamenleving, zit. De correctie bijvoorbeeld dat een rationeelinzicht niet noodzakelijk leidt tot verandering van gedrag. (Tegende verslaggever: 'Armand, je weet best dat roken slecht is voor jegezondheid, en tóch houd je er maar niet mee op').

"Eigenlijk zijn beide voorbeelden a-typisch voor de socialewetenschappen in de laatste eeuw. Freud, van huis uit arts, isnooit écht geaccepteerd door de psychologie, die zich immersveel meer empirisch-kwantitatief heeft ontwikkeld. En ook Luhmannheeft vooral 'nagedacht', zonder zich ooit tot één stukjeempirisch onderzoek te laten verleiden. Terwijl deAngelsaksisch-empirische aanpak toch dé onderzoeksmethode vande twintigste eeuw, zeker van na de tweede wereldoorlog, isgebleken.

"De Nederlandse samenleving als geheel staat er nu, aan heteinde van de eeuw, inderdaad beter voor dan aan het begin. Metziekte, psychische nood, sociale problemen, opvoedingsvraagstukkenen dergelijke wordt beter, rationeler omgegaan dan honderd jaargeleden. Er is een overtuiging ontstaan dat er aan die problemeniets te dóen is. Seksueel misbruik is van alle tijden, maarrond 1900 kon je het er niet over hebben, terwijl iedereen wist'dat het nou eenmaal' gebeurde. Nu wordt daar heel anders overgedacht; we zijn er verontwaardigd over én we hebben deovertuiging dat het te voorkomen of zelfs uit te bannen is.

"Voor de komende eeuw blijven er dus nog genoeg vragen liggen,en er zullen zich steeds weer nieuwe vragen aandienen. Daarmeeblijft het program voor de sociale wetenschappen hetzelfde als hetnu is, en hetzelfde als het in de 19e eeuw was. Waarom is er oorlogof armoede? Hoe krijg je een prettige samenleving? Wat doe je tegenchronische depressies? Hoe voed je je kinderen op? Dat zijn op zichgeen nieuwe vragen, maar ze zullen zich steeds weer, telkens in eenander jasje, aandienen. Het zou een onrechtvaardige claim zijn omvan de sociale wetenschappen de oplossing van dat soort problemente eisen. Maar ze kunnen wel de problemen signaleren, laten ziendat er wellicht iets aan te doen is en een richting aangeven waarineen oplossing gezocht kan worden.

"Wat ik persoonlijk een belangrijk thema voor de socialewetenschappen van de komende eeuw vind is dat van hetbevolkingsvraagstuk. Tegen de mondiale bevolkingsgroei wordt veelte lichtvaardig aangekeken, terwijl ze aan de basis ligt vantalloze andere problemen: op gebied van milieu, energievoorziening,grondstoffen-uitputting, armoede, klimaat... Over die groei is veelbekend, maar er valt politiek weinig tegen te doen. En daarmee hebik precies de begrenzing van de wetenschap aangegeven: dewetenschapper kan trachten de verschillende aspecten vanhetbevolkingsvraagstuk naar voren te halen en proberen teverduidelijken of, en wat dan, er aan te doen is, maar hij lost hetniet op - dat doet de politiek of de economie. De socialewetenschapper kan 'slechts' signaleren, waarschuwen en het probleemproberen hanteerbaar te maken."

Armand Heijnen