Psychologen doen het goed

Dat bleek uit de mondelinge rapportage die commissievoorzitterWijnen half december na zijn bezoek aan Utrecht uitbracht. Zes jaargeleden had een eerdere commissie stevige kritiek geuit op deUtrechtse opleiding. Dat kwam met name vanwege de aanwezigheid vaneen gemeenschappelijke gammapropedeuse. Die leidde er volgenscritici toe dat psychologen in spe in hun eerste jaar onvoldoendevakkennis opdeden. Voor het feit dat de gemeenschappelijkepropedeuse met ingang van dit studiejaar verleden tijd is geworden,sprak Wijnen dan ook openlijk zijn waardering uit. Ook verder hadde commissie veel lof voor de Utrechtse psychologen. Zo had demanier waarop in Utrecht vorm is gegeven aan de studieadvisering enstudiebegeleiding door middel van contracten haar respectafgedwongen. Ook het feit dat zoveel docenten de functie van mentorop zich nemen werd als een positief punt aangemerkt. "Wel hebben weons gerealiseerd dat de discipline van studenten om goed met hetaanbod om te gaan op een enkel punt nog wel eens verbeteringbehoeft", voegde Wijnen daar fijntjes enige kritiek aan het adresvan studenten aan toe. Minder te spreken was de commissie over hetrendement van de Utrechtse psychologie-opleiding. Hoewel het eenlandelijk beeld is dat meer dan de helft van de studentenvoortijdig afhaakt, blijft er sprake van een onthutsend laagrendement, constateerde Wijnen. "Door deze gang van zaken is destudieduur veel langer dan vier jaar. In 98 was het 78 maanden.Sinds begin jaren negentig is er weliswaar een verbetering, maarUtrecht behoort tot de universiteiten met een relatief langestudieduur." Qua faciliteiten, meestal het zorgenkindje in deKeuzegids en de Elsevier-enqute, hoeft psychologie zich wat decommissie betreft, niet te schamen. Weliswaar is er nog sprake vaneen tekort aan ICT-voorzieningen, maar de invoering van'Blackboard', een vorm van electronisch onderwijs, vormt een stapin de goede richting. Er is een goede biblio- en testotheek, maarproblematisch blijft wel dat dat de opleiding Psychologie nietbeschikt over een centraal gebouw. Dat kan de contacten tussenstudenten en docenten bemoeilijken. Positief was de commissietenslotte over het academisch niveau van de staf en de spreidingvan aanwezige expertise. Ook de bereidheid van docenten om veeltegelijkertijd aan te pakken en om de geldende normen voortaakbelasting te overschrijden, werd door Wijnen met instemminggememoreerd. De commissie had geconstateerd dat er qua inspanningvan de staf op vele plekken sprake is van een overinvestering. Zijvroeg zich dan ook af of de onderwijsbelasting wel altijd redelijkgenoemd mag worden. Een beetje bedrijfsmatiger en professionelerorganisatie van het onderwijs zou geen kwaad kunnen, constateerdeWijnen.

EH