Raad van Toezicht steunt professionalisering

Met zijn uitspraak in het geschil tussen de Universiteitsraad en het college van bestuur over de toekomst van de financiële dienstverlening lijkt de Raad van Toezicht een salomonsoordeel te hebben uitgesproken. In zijn brief maakt voorzitter Meijerink enerzijds duidelijk dat hij de visie van het college op de toekomstige organisatie van de financieel-administratieve dienstverlening deelt. Wat hem en zijn medetoezichthouders betreft kan er dan ook geen sprake zijn van de door de U-raad bepleite uitzonderingen op de uitgangspunten van de reorganisatie.

Toch heerste er vrijdagmiddag op de vijfde verdieping van het Bestuursgebouw geen jubelstemming. Dat was niet verwonderlijk, want de kritiek in de brief op de manier waarop het college het reorganisatieproces heeft aangepakt, loog er niet om. Zowel de argumentatie bij de voornemens als de informatie over het reorganisatieproces zijn volgens de RvT te summier geweest. Bovendien is het college te gemakkelijk omgegaan met de begrijpelijke bezwaren van uitstekend functionerende medewerkers wier huidige functie als gevolg van de reorganisatie zal gaan verdwijnen. Vooral dat laatste is een pijnlijke constatering voor een college dat zich juist altijd laat voorstaan op zijn goede werkgeverschap.

Ondanks deze tik op de vingers mag het college echter bepaald niet ontevreden zijn met het nu uitgesproken oordeel. Want op de twee voornemens in het reorganisatieplan (de fysieke concentratie van alle uitvoerende administratieve taken in het Administratief Service Centrum en het opheffen van gecombineerde functies) waar het geschil om draait, onderschrijft de Raad van Toezicht het collegestandpunt zonder enig voorbehoud. Hij spreekt in dit verband zelfs van een algemeen erkende standaard voor professioneel ingerichte administraties.

Behalve als een uitspraak in dit specifieke geschil moet de brief, gezien die formulering, dus zeker ook worden beschouwd als een steun in de rug voor de door het college ingezette koers van professionalisering en schaalvergroting van de universitaire organisatie. Vorig jaar klaagden U-raadsleden en andere critici van het collegebeleid bij verschillende gelegenheden over het dreigende verdwijnen van de menselijke maat als gevolg van deze koers. Zij vonden tot nu toe echter weinig gehoor in bestuurlijke kringen. Als de U-raad met zijn verzoek om bemiddeling had gehoopt de kansen in dat opzicht te doen keren, dan is hij vorige week van een koude kermis thuis gekomen. Met de ondubbelzinnige steun van de Raad van Toezicht voor de door het college gekozen koers kan de discussie over de menselijke maat binnen de UU voorlopig gevoeglijk als afgesloten worden beschouwd.

EH