Romeinen aten veel riviervis

Een handvol tanden en wat botten uit ruim vijfduizend graven in de Romeinse Sint Callistus catacombe aan de Via Appia. Dat was voor archeologe Constance van der Linden voldoende materiaal om zich een beeld te kunnen vormen van het dagelijks leven in Rome tussen pakweg 300 en 400 na Christus.

In het proefschrift waarop zij volgende week promoveert, constateert zij dat de talloze vroegchristelijke begraafplaatsen buiten de Romeinse stadsmuren weliswaar uit en te na zijn bestudeerd voor wat betreft decoraties, inscripties en wat dies meer zij, maar dat er nooit eerder goed onderzoek is gedaan naar de aanwezige skeletresten. Daarmee werd een belangrijke bron van informatie over het dagelijks leven genegeerd, aldus Van der Linden.

Uit het onderzoek, dat werd uitgevoerd met de modernste wetenschappelijke technieken, blijkt dat zowel de botten als de bewaard gebleven tanden en kiezen een rijke bron van informatie vormen. Door de jaarringen in het tandcement te tellen, kon Van der Linden vaststellen dat het merendeel van de doden bij hun overlijden tussen de twintig en dertig moet zijn geweest. Twee overledenen waren echter krasse tachtigplussers.

Een isotopenanalyse van gevonden botmateriaal maakte duidelijk dat riviervis het hoofdbestanddeel van het dieet van de overleden had gevormd. Met name deze laatste bevinding is interessant, zegt Van der Linden, omdat tot nu toe werd aangenomen dat welgestelde Romeinen liever zeevis aten. Daarvan blijkt bij deze populatie echter niets. Opmerkelijk was dat de isotoopwaarden van een tweejarig kind sterk afweken van die van de andere overledenen. Dat strookt met de al uit antieke geschriften bekende overtuiging dat het goed was om baby's twee jaar lang borstvoeding te geven.

EH