tatort

Na het zingen de kerk uit

Je haast je over de Kromme Nieuwegracht. Je snel omgeknoopte stropdas wappert over je schouder. Het geeft een voldaan gevoel. De kinderen op het schoolplein van de Vrije School kijken je na. James Bond belandt ook altijd in driedelig kostuum in al zijn avonturen.

Je medebestuursleden staan voor de deur van de Dom, redelijk geïrriteerd - jíj hebt de uitnodigingen in je zak - maar je bent op tijd. De pedel, met achter haar het corps van professoren, in toga en met hoofddeksel, marcheert het Academiegebouw uit, richting kerk.

In het Hoogkoor - vak H staat er op je bewijs van toegang - helemaal aan de andere kant van de kerk dan het spreekgestoelte, tref je je lotgenoten. Begin twintigers in monotoon grijs, al dan niet getooid met bestuurslint. Als je hier op je tenen gaat staan, kun je nog net de hoek zien met de eregasten en familie. Ze dragen hun zondagse kledij, gekleurde rokken en opzichtige oorbellen. Het bestuur dat naast het jouwe zit, heeft kleine knuffelbeertjes aan hun lint hangen. Man. Wat ludiek, zeg. Vrolijker dan dat wordt het niet.

Vrolijker dan dat wordt het ook echt niet. Tijdens de Diesrede van Willemien Otten, hoogleraar Godgeleerdheid, kijken de studentenbesturen strak voor zich uit. Een enkeling fluistert een ander iets toe. De rest zit zijn tijd uit. Wachtend op wat? Dit is dat ene jaar dat je aan een bestuur besteedt. Dit zijn de dagen waar je het voor doet. De verjaardag van jouw universiteit.

Otten memoreert het ontologisch godsbewijs van Anselmus van Canterbury. Toevallig weet jij wat Anselmus gezegd heeft: God is perfect. Bestaan is perfecter dan niet bestaan, dus bestaat God. Een syllogisme. Dit is triviale kennis waar je je hele leven niets aan zult hebben, tenzij je nu, nú, de gelegenheid aangrijpt te laten merken dat je weet waar Otten over spreekt. Dus zucht je ostentatief. 'Oh ja, Anselmus.' Een meisje met een knuffelbeertje om haar nek kijkt om. Ze fronst. Jouw bestuur kijkt nadrukkelijk de andere kant op.

Dan komt het moment. Rector magnificus Gispen richt zich tot het publiek. De eredoctoraten zijn uitgereikt, er mag gezongen worden. De studentenbesturen gaan staan. Io vivat! Io vivat! Nostrorum sanitas! Niemand weet wat de tekst betekent, niemand weet hoe de melodie gaat. Iedereen zingt mee.