Voorzitter Raad van Toezicht wil nadenken over decaanverkiezing

Thema van de door de Faculty Club georganiseerde avond was de vraag: Van wie is de universiteit, van de bestuurders of van de academische gemeenschap? Onder leiding van oud-bètadecaan Gerard van Koten debatteerden rond de vijftig geïnteresseerden over de door verschillende medewerkers gevoelde kloof tussen de professionals op de werkvloer en het naar hun mening steeds meer top down werkende universitaire bestuur.

Als voorbeeld noemde historicus Maarten Prak het feit dat de professionals tegenwoordig geen enkele invloed meer hebben op de keuze van hun eigen bestuurderen. “Zouden het college van bestuur of de Raad van Toezicht niet in overweging willen nemen om decanen van faculteiten voortaan door het wp van de faculteit te laten kiezen”, vroeg Prak hen op de man af. “Tenslotte gebeurt dat in Vlaanderen ook.”

Hij werd bijgevallen door oud-decaan Van den Bergh van Diergeneeskunde. “Tussen 1961 en 1995 werden de decanen gekozen door de faculteitsraden. Ik begrijp nog altijd niet waarom men dat uitstekend werkende systeem heeft afgeschaft.” Meijerink toonde zich onmiddellijk bereid om de handschoen op te nemen. “Het belangrijkste vind ik dat een decaan zich als aanvoerder door de groep geaccepteerd weet. Daarvoor kan het nuttig zijn als hij of zij door die groep op de een of andere manier is verkozen. Ik vind dat een heel interessante vraag en natuurlijk wil ik er over nadenken.”

“Maar”, voegde de voorzitter van de Raad van Toezicht er meteen aan toe, “als je de huidige praktijk verandert, moet je er wel verdraaid zeker van zijn dat je daardoor een verbetering in de situatie bewerkstelligt. Die zekerheid heb ik op dit moment allerminst. Is de legitimatie van de faculteitsdecanen, en trouwens ook van het college van bestuur, op dit moment echt zo onvoldoende als hier gesuggereerd wordt? Op die vraag wil ik eerst antwoord hebben. Als dat zo is, heeft men een punt. Als je zegt: nee, dat is het niet, het zit in andere dingen, laten we dan over die andere dingen praten.”

EH