‘Beoordeel een onderzoeker niet alleen op publicaties’
Een goede wetenschapper hoeft niet per se artikel op artikel te stapelen, vonden aanwezigen bij de tweede ontbijtsessie over zorgvuldige wetenschap. Maar wie doorbreekt de cultuur waarin publiceren heilig is?
“Beoordeel medewerkers niet langer op hoeveel ze publiceren” en "leer promovendi af te denken in artikelen". Met dat prikkelende pleidooi rondde hoogleraar theoretische epidemiologie Hans Heesterbeek zijn inleidende praatje in het Academiegebouw af. Enkele tientallen UU-medewerkers en studenten kwamen daar dinsdag bijeen voor een discussie met ontbijt over ‘kwantiteit en kwaliteit, de publicatiecultuur anno 2013’.
Heesterbeek schetste aan de hand van twee casussen een academisch klimaat waarin alleen onderzoekers die veel publiceren in wetenschappelijke tijdschriften carrière kunnen maken. Uitstekende wetenschappers die op dit vlak in gebreke blijven, kunnen het schudden. Als de universiteit wil breken met die cultuur, moet ze daarnaar handelen, aldus Heesterbeek. “Ook als dat leidt tot een daling op de Shanghai-ranglijst.”
In de discussies die daarna plaatsvonden aan de verschillende ontbijttafels werd al snel duidelijk dat het probleem dat Heesterbeek signaleert, door vrijwel iedereen herkend wordt. De nadruk op ‘meten is weten’ heeft geleid tot een afrekencultuur en een hausse aan wetenschappelijke artikelen waarvan de kwaliteit en/of relevantie vaak betwistbaar is.
Veel aanwezigen verwezen naar de selectieprocedures bij het aanvragen van onderzoekbeurzen. Het tellen van citaties zou hierbij een veel te grote rol spelen. Maar universiteiten moeten ook de hand in eigen boezem steken. Hoogleraar Sociale Geografie Pieter Hooimeijer rapporteerde vanuit zijn discussiegroep: “Als we zelf in de beoordelingsgesprekken met onderzoekers alleen maar lijstjes criteria afwerken, dan zullen die onderzoekers zich ook daarnaar gedragen.”
Een grote ergernis voor velen is bijvoorbeeld het ‘auteursfetisjisme’ dat in sommige wetenschapsgebieden hoogtij lijkt te vieren. Vooral in de medische hoek wil iedereen die ook maar de kleinste bijdrage heeft geleverd aan een onderzoek vermeld worden als auteur en liefst op een zo prominent mogelijke positie.
Maar hoe moet het dan wel? De suggestie van Heesterbeek om dan maar af te stappen van artikelen schrijven in de promotiefase lijkt weinig realistisch, al was het maar omdat daarmee de carrièrekansen van de promovendus zelf geschaad worden. Hoogleraar Biomedische Wetenschappen Dop Bär: “Bovendien moet een promovendus leren hoe het wetenschapsbedrijf in elkaar steekt. Daar hoort het schrijven van artikelen gewoon bij.”
Publiceren an sich is ook niet fout, memoreerden de aanwezigen. De druk om te publiceren leidt er immers toe dat mensen geprikkeld worden om uitzonderlijk werk te verrichten. Bovendien is er onmiskenbaar ook een relatie tussen de kwaliteit van een onderzoeker en de mate waarin deze verschijnt in de betere tijdschriften. Decaan Geesteswetenschappen Wiljan van den Akker concludeerde: “Het gaat niet om het systeem maar om hoe je dat gebruikt.”
De oplossing moet veeleer gezocht worden in de introductie van aanvullende selectiemechanismen. Leidinggevenden en beurzenverstrekkers zouden de moed moeten hebben om zich niet alleen te laten leiden door het publicatierecord van een medewerker. Van den Akker: “We moeten weg van die eenzijdige gerichtheid op Science en Nature.”
Hoogleraar Ethiek Marcus Düwell sprak namens zijn tafel: “Vakgebieden zouden landelijk, maar het liefst internationaal, moeten gaan praten over wat zij nu belangrijke inhoudelijke aspecten vinden bij individuele beoordelingen. Dat kan voor ieder vakgebied anders zijn. Promoveren op een boek zou bijvoorbeeld ook mogelijk moeten blijven.”
De aanwezigen wezen daarbij op het belang van het oordeel van vakgenoten. Dat oordeel van peers wordt op dit moment ondergewaardeerd, maar is wel het belangrijkste controlemechanisme voor de kwaliteit van artikelen. Bovendien zou informatie van vakgenoten meer dan nu een rol kunnen spelen bij de verstrekking van onderzoeksbeurzen en aanstellingen of bevorderingen. Pieter Hooimeijer: “Wij zetten heel weinig in op peer review. In het huidige systeem zijn daar geen incentives voor.” Hoogleraar filosofie Albert Visser (“met een goede review van een artikel kan ik zomaar 4 dagen bezig zijn”) pleitte daarom ook voor meer tijd en geld voor wetenschappers om hieraan te besteden.
Bij de beoordeling van onderzoekers zou bovendien niet alleen naar de wetenschappelijke output moeten worden gekeken. Ook op andere terreinen kan een onderzoeker zijn sporen verdiend hebben, was de overtuiging van veel aanwezigen. Zo kunnen media-optredens of adviesrollen worden meegewogen.
Rector Bert van der Zwaan concludeerde aan het einde van de ontbijtsessie: “We zijn het erover eens dat er een probleem is; dat de verhouding tussen kwantiteit en kwaliteit onder druk staat. Maar we willen niet het systeem afbreken; we willen het beter laten werken. De vraag is wie in de keten de eerste stap zet.”
De Universiteit Utrecht kan het zich niet permitteren om op dit vlak te gaan pionieren, meende Van der Zwaan samen met andere aanwezigen. Dat zou bovendien ook heel weinig effect hebben. “We willen dit thema nu aan de orde stellen binnen de LERU (het samenwerkingsverband van Europese topuniversiteiten, red.). Dat is het podium om iets tot stand te brengen en een eind te maken aan de focus op de smallest publishable unit.”