‘Crisis binnen de universiteiten? Die conclusie is te gemakkelijk’

Doen universiteiten wel wat ze moeten doen? Een groep kritische wetenschappers vindt van niet. Ook UU-rector Bert van der Zwaan ziet dat er problemen zijn, maar hij waarschuwt voor simpele oneliners.

Is er sprake van een crisis aan de universiteit? Ja, zegt een groep wetenschappers die onlangs onder de naam Science In Transition een kritisch rapport uitbracht over het falen van de wetenschap. Door perverse prikkels is in hun ogen een doorgeschoten publicatiecultuur ontstaan, een cultuur waarin wetenschappers heel veel publiceren en waarin kwaliteit en maatschappelijke relevantie van onderzoek een ondergeschikte rol spelen.

Bert van der Zwaan is als rector magnificus de hoogst verantwoordelijke voor het wetenschappelijke beleid van de Universiteit Utrecht. Hij kan zich vinden in een aantal van de constateringen van de groep kritische wetenschappers maar is het niet eens met alle aangedragen oplossingen, zo laat hij weten in een interview met DUB. Hij vindt ook dat de groep zich verliest in makkelijke oneliners.

DUB spreekt de rector over de vermeende crisis in de wetenschap, over de vraag of valorisatie een gevaar is voor de onafhankelijkheid van universiteiten, en over hoe de UU wetenschappelijk wangedrag probeert in te dammen. Al deze thema’s komen ook aan de orde in een serie van vier ontbijtsessies over zorgvuldige wetenschap die de UU organiseert en waarvan de eerste donderdag plaatsvindt.

Geeft u met het organiseren van deze ontbijtsessies niet impliciet toe dat er iets mis is?
“Nee. Je moet als universiteit voortdurend debat voeren over zorgvuldig handelen. Jezelf afvragen: doen we het goed? Waarom doen wij wetenschap? Verdraagt zorgvuldigheid zich met constant maar meer publiceren? Is veel publiceren goed publiceren? De ontbijtsessies staan helemaal los van een eventuele crisis bij universiteiten, zoals die door de auteurs van Science In Transition wordt geconstateerd.” 

De eerste ontbijtsessie gaat over onafhankelijkheid en samenwerking met het bedrijfsleven. Uit cijfers van de VSNU blijkt dat meer en meer onderzoek wordt betaald door het bedrijfsleven, en steeds minder door de overheid. Is dat een gevaar?
“Je ziet overal ter wereld de overheid terugtreden. Dat betekent dat universiteiten zich moeten herbezinnen op hun rol. Hoe vullen we aan wat we niet langer krijgen van de overheid? Valorisatie is dus een fact of life. Is dat erg? Nee, dat is niet erg. Het heeft risico’s, maar biedt ook een kans. Uit de politiek krijgen universiteiten nog wel eens het verwijt dat ze niet genoeg bijdragen aan de maatschappij. Door valorisatie komen we centraler te staan in het maatschappelijk debat, drager we zichtbaarder bij. Ik vind het ook echt nodig dat we dat meer doen.”

Maar ergens ligt een grens toch? Universiteiten moeten onafhankelijke keuzes blijven maken in het onderzoek.
“Op dit moment komt 40 procent van onze onderzoeksfinanciering uit beurzen en de derde geldstroom (contractonderzoek betaald door bijvoorbeeld het bedrijfsleven, red.). We verwachten dat dit over tien jaar 60 procent is. Daar ligt wel een grens, in mijn ogen. Er moet een substantiële zichtbaarheid van de overheid overblijven om de onafhankelijkheid van universiteiten te garanderen en risicodragend onderzoek te blijven doen.”

Wat zijn de risico’s bij onderzoek dat wordt gefinancierd door het bedrijfsleven?

“De universiteit is niet een geldmachine die voor geld zomaar dingen doet. Onderzoek moet wel vernieuwend zijn, voldoen aan onze ethische normen en iets bijdragen aan een maatschappelijk probleem. Het gevaar is dat je alles aanneemt uit de derde geldstroom. Kijk maar naar de Groninger zaak die onlangs in de krant stond. We moeten niet dingen uitsluitend voor het geld doen. Dan doen we het fout. Het is een misverstand dat ik vaak tegenkom op de werkvloer. Onderzoekers denken: wij moeten valoriseren en dus alles aanpakken. Dat is helemaal niet waar. Je moet heel kieskeurig zijn.”

De Universiteit Utrecht kwam eind 2012 in De Telegraaf onder vuur te liggen. Er werden vraagtekens gezet bij de onafhankelijkheid van onderzoek dat is uitgevoerd met financiële steun van Red Bull. Zo verscheen er een studie waaruit blijkt dat de rijvaardigheid tijdens lange snelwegritten aanzienlijk verbetert door het drinken van de energiedrankjes. Bij alle onderzoeken komt Red Bull verdacht positief uit de bus, schreef De Telegraaf.

Wanneer zegt de universiteit ja tegen financiering uit het bedrijfsleven, en wanneer niet?

“Als wij twijfels hebben bij onderzoek, dan kunnen we dat laten onderzoeken door onze eigen commissie wetenschappelijke integriteit. Dat is ook gebeurd bij het Red Bull-onderzoek. We hebben toen meteen gezegd: dat gaan we uitzoeken. We wachten niet op anderen. Uiteindelijk bleek dat onze onderzoekers helemaal niks onbetamelijks hebben gedaan.”

Maar wat is de maatschappelijke relevantie van het Red Bull-onderzoek? Het ligt toch voor de hand dat je rijvaardigheid bij lange autoritten verbetert door een energiedrankje? Een korte pauze bij een stopplaats zou ook helpen. Maar er is geen fabrikant van autopauzes die bereid is onderzoek te betalen. Ik krijg daar een raar gevoel bij.
“Ik ook. Dat is ook de reden dat je veel debat moet voeren over welk onderzoek je doet, en welk onderzoek niet. Al is het onderzoek wetenschappelijk nauwkeurig, dat betekent nog niet dat je het moet doen. Er is ook altijd de vraag: vinden we dit wetenschappelijk interessant? Vinden we dit een brandend maatschappelijk vraagstuk? In een aantal gevallen zou ik zeggen: daar moet je helemaal niet aan beginnen, ook al is het keurig en goed betaald.”

Dat is een lastige boodschap voor onderzoekers die steeds meer afhankelijk worden van financiering uit het bedrijfsleven.
“Het spijt me. Jammer dan. Daar moet je compromisloos in zijn.” 

Over de term ‘slow science’, die u regelmatig gebruikt, bestaat de nodige verwarring. Kunt nog één keer uitleggen wat het betekent?
“Je kijkt bij slow science – naar analogie met slow food – vooral naar de kwaliteit in plaats van kwantiteit. Dat betekent: minder aardappels, maar wel aardappels die lekkerder en beter zijn. Willen wij meer studenten erdoor pompen om meer geld te verdienen? En willen wij meer publicaties? Of willen wij mooiere publicaties en betere studenten opleiden? Ik wil dat laatste. Toen ik net rector was, zei ik dat wij best kunnen krimpen in studentenaantallen. Dat standpunt leidde tot de nodige argwaan, want minder studenten kost ons geld. Maar je leidt zo wel betere studenten op met een hoger studiesucces en met gelukkigere docenten. Dat is een voorbeeld van slow science.”

Hoe zorg je dat onderzoekers slow science gaan bedrijven?

“Je moet in dat debat goed naar de bestaande prikkels kijken. Neem de beoordelings- en ontwikkelingsgesprekken. Beoordeel je in die gesprekken het aantal publicaties, of praat je over de kwaliteit van de beste publicaties? Veel prikkels in ons verdeelmodel zitten in het draaien van omzet. Je krijgt premies voor het aantal PhD’s dat je aflevert, en voor het aantal ects dat je genereert. Ik vind dat we moeten zoeken naar manieren om kwaliteit meer mee te wegen. Maar dat is héél erg moeilijk. Want hoe meet je kwaliteit?” 

Wordt er te veel gepubliceerd in de wetenschap?
“Van alle artikelen in wetenschappelijke tijdschriften van bijvoorbeeld een uitgever als Elsevier wordt 15 procent ooit een klein beetje geciteerd, 85 procent wordt nooit geciteerd, en 50 procent of daaromtrent wordt zelfs helemaal nooit gelezen. Wat is dat voor flauwekul? Ik zit in de Wetenschappelijke Adviesraad van Elsevier. Ik heb daar geadviseerd: hou daar mee op. We zijn op weg naar de smallest publishable unit. We wringen onderzoek uit om er zoveel mogelijk artikelen uit te halen. In plaats van te streven naar een volwaardig artikel, waar je dan maar drie keer zo lang over doet. Darwin zou geen dag overleven in het huidige universitaire stelsel. Iedereen zou zeggen: waar blijft je boek, waar blijft je publicatie? Darwin heeft 20 jaar gebroed op The Origin Of Species.” 

Maximaal één publicatie per jaar, schreven mediaonderzoekers Vincent Crone en Linda Duits in een recent opiniestuk. Voelt u hier ook wat voor?
“Ik wil af van die volumetrie. Als iemand drie fantastische publicaties per jaar schrijft: be my guest. Het is een sympathiek voorstel, maar ook een beetje naïef in de goede zin van het woord. Het debat moet anders lopen. Als iemand in de creativiteit van zijn leven zit en veel wil publiceren, dan moet je die persoon zijn of haar gang laten gaan. Je moet het niet willen afdwingen via incentives.”

Cultuurpsycholoog Ruud Abma beschrijft in een stuk op DUB de cultuur van calculeren die heerst op de universiteit. Veel publiceren is goed publiceren. Hoe verander je dit?
“Je kunt hier als universitair bestuurder wel op sturen, maar het is vergelijkbaar met het draaien van een olietanker. Het gaat heel langzaam. Dit gaat via werkcultuur, en die bespreek ik ook in kwaliteitszorggesprekken met de decanen van de faculteiten. Dan zeg ik: je kan wel zeggen dat er heel veel is gepubliceerd in je faculteit, maar dat zegt op zichzelf niets. Hoe komt het dat jullie heel veel publiceren, maar niet in de heel goede tijdschriften?”

De auteurs van Science In Transition stellen dat de financiële prikkels in de wetenschap onderzoekers stimuleren om veel te publiceren, niet om maatschappelijk relevant onderzoek te doen.
“De auteurs van Science In Transition maken erg algemene, generalistische statements die makkelijk klinken maar moeilijk bewijsbaar zijn. Ik ben het met ze eens dat de universiteit meer nadrukkelijk moet participeren in het oplossen van maatschappelijke vragen, en meer maatschappelijk zichtbaar moeten zijn. Maar wat ik niet snap is dat ze zeggen dat de onderzoeksagenda helemaal door maatschappelijke vragen gevuld moet worden. Dat is ontzettend raar. Moeten we al het risicodragende onderzoek vermijden? Moeten we stoppen met het onderzoek dat niet onmiddellijk een vraag beantwoordt? En ze maken statements als ‘social sciences hebben geen maatschappelijke relevantie’ en ‘de humanities moeten een lerarenopleiding worden’. Daar kan ik met mijn hoofd niet bij.” 

“Ik denk dat het probleem in de publicatiecultuur veel breder is dan in Science In Transition wordt beschreven. Je ziet in de hele samenleving dat we in Angelsaksische systemen van key performance indicators zijn terecht geraakt. Onder druk van de politiek is de wetenschap met diezelfde indicators gaan werken. Dat is lekker makkelijk. Jansen heeft maar twee artikelen geschreven dit jaar, dat is minder dan Pieterse. Die heeft er acht. Dus Pieterse blijft, Jansen gaat. Dat is de simpelheid van de transitie die de samenleving in 25 jaar heeft doorgemaakt.”

“In die zin vind ik de voorstelling van zaken in het stuk van Science In Transition verengend. Het versimpelt de discussie. Ik vond het stuk van Mirko Noordergraaf op DUB heel behartigenswaardig. Je kan het systeem niet de schuld geven. Het ligt veel complexer, met vele schakels in het systeem die invloed op elkaar hebben. En alle schakels in het systeem zijn op zichzelf best welwillend. Die analyse ligt niet zo makkelijk in het gehoor, maar is wel heel waar.”

De afgelopen maanden zijn er veel rankings verschenen, van de Shanghai-ranking tot de Times Higher Education. Ligt u er wakker van hoe de UU scoort?
“Nee. Geloof ik die rankings? Nee. Zeggen die rankings iets? Nee. Moeten wij er aan meewerken? Nee, wij werken er niet aan mee, ze worden buiten onze medewerking gemaakt.” 

U hamert op slow science, en tegelijkertijd krijgen UU-medewerkers per mail een persoonlijk bedankje als we weer de beste Nederlandse universiteit op de Shanghai-ranglijst zijn. Dat is een dubbele boodschap.
“Klopt, daar zit een dubbelheid in. Maar als een ranking iets zegt over kwaliteit, dan kan je er wel blij mee zijn. Daar zit het dubbele in. Ik vind wel dat we op rankings moeten letten, omdat we moeten nadenken of wij het maximale uit onze organisatie halen. En als dat leidt tot een hoge positie: prima. Beoordelen alle rankings op kwaliteit? Nee. Die beoordelen vaak op onzin. Vind ik fijn als we hoog staan? Ja, als het staat voor kwaliteit.” 

Waar lukt het de Universiteit Utrecht om op kwaliteit te sturen?
“Bijvoorbeeld bij de matching van aankomende studenten. Dat is sturen op kwaliteit, niet op kwantiteit. Andere universiteiten maken een andere keuze. Die kiezen voor groei in de studentenaantallen, daarmee financieren ze in feite hun toekomst. Wij willen geen systeem dat wordt gedreven door getallen. Waarin onze docenten te horen krijgen: je moet minimaal zoveel uur per week onderwijs geven, en acht publicaties per jaar publiceren. We zijn in die zin ook helemaal niet blij met de prestatieafspraken. Wij hebben eerder tegen de overheid gezegd: kies niet blind voor minimaal twaalf contacturen per week, omdat minder contacturen fout is. Kies voor kwaliteit.”

Is er een verband tussen zorgvuldigheid en de eerder genoemde publicatiedruk?
Van der Zwaan denkt lang na. “Nee, ik denk niet dat er een verband is tussen publicatiedruk en manipulatie van data. Dat is ook een van de conclusies van de commissie-Schuyt waar ik lid van was. Ik zeg dit wel met de nodige voorzichtigheid, want we hebben geen flauw idee hoe vaak data precies gemanipuleerd worden. Manipulatie lijkt ook van alle tijden. Het is niet zo makkelijk om te bewijzen dat er een causaal verband met de publicatiedruk is. Ikzelf denk van niet.” 

Diederik Stapel en Mart Bax konden lang wegkomen met hun fraude omdat ze solistisch opereerden. Niemand keek mee in hun keuken. Kan dit soort fraude ook plaatsvinden aan de Universiteit Utrecht?
“De affaire-Stapel heeft voor alle instellingen, ook in het buitenland, gefunctioneerd als een wake-up-call. Ik denk dat dit soort fraude overal zou kunnen voorkomen. Wat je er tegen kan doen? Er veel over praten. Een cultuur creëren waarin het gewoon niet mag. Tegelijkertijd zorgen voor peer pressure en toezicht, om manipulatie zoveel mogelijk te bemoeilijken. Stapel werd te weinig op zijn vingers gekeken.”

Wordt er na Stapel strenger gecontroleerd of onderzoekers hun ruwe data beschikbaar stellen?
“Je kan beter zeggen: de toch al strenge regels worden nu beter gehandhaafd. Er is een wettelijke termijn om onderzoeksdata vijf jaar te bewaren. We gaan als college van bestuur meer audits uitvoeren om te kijken of dat gebeurt. Het gaat er hierbij in eerste instantie niet om of de data kloppen, maar of de data beschikbaar, opvraagbaar en volledig zijn.”

De Universiteit Utrecht denkt al langer na over een beroepseed waarin onderzoekers verklaren ethisch en wetenschappelijk integer te handelen. Komt die eed er?
“We overwegen om in arbeidscontracten te formuleren dat de UU ervan uitgaat dat de medewerker de code wetenschappelijke integriteit handhaaft. Tegenstanders zeggen: dat is flauwekul, je werkt aan de universiteit, je weet dat jatten niet mag. Voorstanders zeggen: het kan geen kwaad om dat nog een keer extra te formuleren. Ik neig naar dat laatste. Ik vind dat je dat zo vaak en duidelijk mogelijk moet zeggen. Ook overwegen we om promovendi bij de buluitreiking te laten beloven dat ze zich houden aan alle plichten van de doctorsgraad, inclusief ordentelijk wetenschappelijk handelen. En ook daar sta ik positief tegenover. Ik vind het goed dat mensen dat publiekelijk beloven. Net als de eed van Hippocrates. Je kan zeggen: artsen weten best wel wat mag en niet mag. Maar artsen zeggen ook: ik weet nog als de dag van gisteren dat ik die eed afgelegd heb. Uiterlijk medio 2014 maken we bekend of er een eed komt voor wetenschappers.”

Integriteit krijgt ook meer aandacht in het onderwijs, is het plan.
“Ja, we hebben afgesproken dat elke bacheloropleiding aandacht besteedt aan integriteit, al dan niet verpakt in cursussen. Vragen als ‘wat is plagiaat?’ en ‘wanneer moet je citeren?’ komen daarbij aan de orde. Masterstudenten en promovendi krijgen vervolgens nog een soort cursus voor gevorderden, waarbij het niet alleen maar gaat om plagiëren en fabuleren, maar ook om ethische dilemma’s. Ga ik onderzoek doen voor Red Bull of niet? Wat is trimming en cooking van data? Mag ik een vreemde afwijking in mijn data, een outlier, weglaten? Zo ja, moet ik dat dan melden?”

Tot slot: de groep wetenschappers achter Science In Transition heeft de discussie over de crisis in de wetenschap op een heel mediagenieke manier aangezwengeld. Bent u blij met de discussie?
“Ik juich het debat toe. Hoe levendiger het debat, hoe beter ik het vind. We moeten op de universiteit veel meer debat hebben. En ik doe er graag aan mee. Maar ik heb wel moeite met de manier waarop zij formuleren. De eerder genoemde statements over de sociale wetenschappen en de geesteswetenschappen, die maak ik niet mee. De keerzijde van mediagenieke statements is dat het makkelijke oneliners worden. Het werkelijke probleem is complexer. De discussie moet gaan om het veranderen van een hele cultuur van key performance indicators die je overal tegenkomt. Het is geen Science In Transition, maar Society In Transition wat mij betreft.”

Advertentie