‘De wetenschap is niet zelfreinigend’
Wetenschappers moeten alerter zijn op signalen van fraude, stelt sociaal psycholoog Wolfgang Stroebe, die meeschreef aan een artikel over de meest notoire fraudeurs uit de wetenschap.
“Ik heb zelden zoveel media over de vloer gehad na het schrijven van een artikel”, zegt emeritus hoogleraar Wolfgang Stroebe vrolijk. De DUB-journalist is alweer de derde verslaggever die de professor die dag bezoekt in het Van Unnikgebouw.
De prikkelende titel van het artikel waaraan hij meeschreef - Scientific misconduct and the myth of self-correction in science - verklaart de aandacht wellicht. En de stelling van de auteurs, die schrijven dat er nauwelijks sprake is van een zelfreinigend vermogen in de wetenschap. Geschreven door drie onderzoekers, Tom Postmes, Russell Spears en Wolfgang Stroebe, uit de sociale psychologie nota bene, het vakgebied dat zo onder vuur ligt sinds de zaak-Stapel.
Veertig bekende gevallen van wetenschapsfraude passeren de revue in het artikel, dat binnenkort verschijnt in het blad Perspectives on Psychological Science. Van de Amerikaanse anesthesioloog Scott Reuben, die beurzen kreeg voor onderzoek dat hij nooit deed, tot Diederik Stapel. Met telkens de vraag: hoe liepen zij tegen de lamp?
Of eerder: hoe liepen de fraudeurs lange tijd niet tegen de lamp. Het artikel staat vol met gevallen van lakse opsporing van fraude. Een voorbeeld. Al in 2000 schreef een groep onderzoekers een open brief naar het tijdschrift Anesthesia & Analgesia over de “overdreven fraaie data” van de Japanner Yoshitaka Fujii. Toch kon Fujii nog tien jaar vrolijk doorpubliceren in dat blad. Pas in 2010 werd hem een halt toegeroepen. Bijna 200 van zijn artikelen worden inmiddels als verdacht aangemerkt.
Volgens Stroebe is de zaak Fujii extreem, maar kenmerkend voor het soms iets te grote vertrouwen dat wetenschappers in elkaar hebben. “Een wetenschapper fraudeert toch niet? Dat is de mentaliteit. En dus wordt er ook geen rekening gehouden met die mogelijkheid, en wordt er minder op de signalen gelet. Meer waakzaamheid zou goed zijn.”
U stelt: we moeten de pakkans vergroten. Dan schrik je fraudeurs af.
“Mensen zijn geneigd tot fraude als de beloning groot is, en de pakkans klein. In de wetenschap is die situatie helaas zo. Stapel schreef zelf in zijn statement dat wetenschapsfraude gemakkelijk is, omdat de controle gering is.”
“De beloning weghalen is geen oplossing. Het systeem beloont namelijk ook briljante en hardwerkende onderzoekers, die met significante data en vernieuwende theorieën komen. De oplossing is dus om het risico van detectie te verhogen.”
Hoe zorgen we ervoor dat fraudeurs het risico niet meer durven te lopen?
“Ik ben voorstander van audits, onaangekondigde steekproefcontroles bij onderzoeksgroepen. Dit is overigens mijn eigen mening, het staat niet in ons artikel. Als een onderzoeker data verzonnen heeft, dan kom je er met audits snel achter dat er helemaal geen respondenten zijn, of geen patiëntengroep, in het geval van medisch onderzoek. Het hoeven wat mij betreft in totaal maar een paar controles per jaar te zijn. Genoeg om de mensen die kwaad willen af te schrikken.”
Vaak zijn het klokkenluiders die fraude aan het licht brengen, blijkt uit uw artikel.
“Klokkenluiders zitten dicht bij het vuur, hebben de interne informatie die nodig is om fraude te bewijzen. De procedure voor klokkenluiders goed organiseren is het beste middel tegen fraude. Maar dan moet je als klokkenluider ook weten wat de signalen van fraude zijn. Het is om die reden belangrijk dat universiteiten transparant zijn over zaken waarin fraude bewezen is.”
“Ook moet het makkelijk zijn om een fraudeverdenking in vertrouwen te melden. In Tilburg was ten tijde van Stapel de rector de vertrouwenspersoon. Dat werkt natuurlijk niet. Probeer maar eens zo’n man in vertrouwelijkheid aan de telefoon te krijgen. Dan krijg je eerst zijn secretaresse aan de lijn, en dan vraagt die waarom je een afspraak wil maken. Uiteindelijk mogen we dankbaar zijn dat die drie PhD-studenten naar een collega van Stapel zijn gestapt.”
Schnabel nieuwe vertrouwenspersoon
Hoogleraar Paul Schnabel is per 1 september 2012 benoemd tot de nieuwe Vertrouwenspersoon Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Utrecht. De vertrouwenspersoon bemiddelt en adviseert wetenschappers bij vragen en klachten over wetenschappelijke integriteit.
De situatie in Utrecht, waar één hoogleraar de vertrouwenspersoon voor de universiteit is, vindt Stroebe niet veel beter. “Dat is niet iemand waar een student of medewerker makkelijk op afstapt. Het zou beter zijn als elke faculteit een eigen contactpersoon krijgt.”
Diederik Stapel is jarenlang actief geweest in uw vakgebied, de sociale psychologie. Hoe had hij eerder ontmaskerd kunnen worden?
“Laat ik vooropstellen: ik was totáál verrast toen het naar buiten kwam. Ik ken hem uit het vakgebied en hij maakte altijd veel indruk. Maar achteraf kan je stellen dat er dingen niet pluis waren. Bijvoorbeeld dat alle door assistenten verzamelde data eerst naar Stapel ging. Dat gaf hem de kans die data op zijn computer te manipuleren, voordat hij de data doorgaf aan PhD’s en collega-onderzoekers. Dat kan je voorkomen, door de procedures rondom ruwe data aan te passen. Bijvoorbeeld door alle ruwe data op een centrale server op te slaan, zodat je meteen ziet als iemand iets heeft aangepast.”
Uiteindelijk is Stapel tegen de lamp gelopen. Volgens sommigen het bewijs dat de wetenschap zichzelf reinigt.
“Ik weet het niet hoor. Stapel maakte de fout dat hij beweerde dat zijn onderzoek in scholen was uitgevoerd. Scholen die niet bestonden. Dat was natuurlijk gemakkelijk te controleren. Als hij alleen data had vervalst, dan was hij er misschien wel mee weggekomen.”
Wetenschappelijke fraude is heel zeldzaam, zegt de nieuwe KNAW-president Hans Clevers. U en uw mede-auteurs komen tot een andere conclusie: wat er in de media komt, is maar het topje van de ijsberg.
“Het is heel moeilijk om fraude in cijfers uit te drukken, omdat veel fraude niet aan het licht komt. De resultaten van een anonieme enquête van Gallup (2008, pdf) geven misschien wel het meest nauwkeurige beeld. Daarin wordt geschat dat 1,5 procent van al het onderzoek dat uitgevoerd wordt, frauduleus is. Veel meer dan het aantal gedocumenteerde fraudegevallen. Dat betekent dat de meeste fraude nooit naar buiten komt.”
Creëer je met meer nadruk op fraudedetectie niet een sfeer van wantrouwen?
“Ja, ik erken dat er een gevaar in schuilt. We moeten voorkomen dat meer waakzaamheid leidt tot veel false positives (onterechte verdachtmakingen, red.). De commissie-Levelt zegt nu dat bij veel van de Stapel-onderzoeken de uitkomst statistisch onwaarschijnlijk was. Maar hoe bepaal je dat? Als iets statistisch onwaarschijnlijk is, betekent dat niet per se dat het onderzoek niet klopt. Ik zou graag onderzoek willen zien waar de methode van de commissie wordt toegepast op 100 niet-frauduleuze onderzoeken en 100 frauduleuze onderzoeken. Dan kan je goed zien hoe goed deze methode erin slaagt het niet-frauduleuze onderzoek van het frauduleuze onderzoek te onderscheiden.”
Peer reviewers van wetenschappelijke tijdschriften spelen maar zelden een rol in het ontmaskeren van fraudeurs. Hoe komt dat?
“Er is een blind vertrouwen in elkaar. Onderzoekers kunnen zich niet voorstellen dat iemand data vervalst. Letten op tekenen van fraude zou een standaard aandachtspunt voor peer reviewers moeten zijn. Voor ik aan het artikel begon, verwachtte ik dat veel van de bekende fraudeurs via peer review ontdekt werden. Verrassend genoeg gebeurt dat maar zelden.”
“Ik snap wel dat je als peer reviewer iemands hypothese controleert, en geen mogelijkheid hebt om te zien of de gebruikte data valide zijn. Toch is een kritischere blik wel gewenst. Fraudeurs zijn soms slordig en beweren dingen die gewoon niet kunnen kloppen. Voordat mensen twijfels kregen bij de cardioloog John Darsee, zaten er al allerlei vreemde details in zijn artikelen. In een artikel in de New England Journal of Medicine staat een stamboom met daarin een 17-jarige vader die vier kinderen heeft, waarvan de oudste acht jaar is. Dat had destijds op zijn minst moeten leiden tot vragen aan de auteur.”