‘Innovatie van geneesmiddelen heeft commerciële drive nodig’

De farmaceutische industrie ligt stevig onder vuur over de hoge prijs van weesgeneesmiddelen. De grote multinationals vragen immoreel hoge prijzen voor vaak slecht werkende geneesmiddelen, is de kritiek van onder meer UU-hoogleraar Huub Schellekens. Jan Raaijmakers, hoogleraar Pharmaceutical Technology Assessment in Utrecht, maar  werkzaam bij de farmaceutische gigant GlaxoSmithKline (GSK) geeft een weerwoord.

Ergens halverwege het gesprek zucht Raaijmakers. “Wat we ook doen, winnen zullen we het nooit. Ik ben heel pessimistisch over de kans dat wij als farma-industrie ooit het imago zullen krijgen dat we verdienen, gezien wat we voor de maatschappij betekenen. Je hoeft het echt niet met alles wat we doen eens te zijn, maar ontken niet dat we ook grote verdiensten hebben. Bijna alle geneesmiddelen die nu in de tas van de dokter zitten en waarvan het merendeel inmiddels  vrijwel tegen kostprijs verkrijgbaar is, zijn door ‘big pharma’ ontwikkeld’.

Zo heeft de komst van inhalatiesteroïden in de jaren zeventig  niet alleen de kosten voor de gezondheidszorg enorm verlaagd, maar ook de kwaliteit van leven van miljoenen astmapatiënten over de hele wereld spectaculair verbeterd. Datzelfde geldt voor maagpatiënten, die als gevolg van de ontwikkeling van maagzuurremmers in veel gevallen geen dure operatie meer hoeven ondergaan.”

Cv Jan Raaijmakers


Jan Raaijmakers (1952) is vice president external scientific collaborations GlaxoSmithKline Europe. Hij begon als analist bij de vakgroep longziekten in Utrecht, studeerde in de avonduren biologie en farmacologie en promoveerde aan de Universiteit Utrecht. Sinds 1988 is hij werkzaam bij Glaxo, (huidige GlaxoSmithKline) dat wereldwijd behoort tot de grootste innovatieve farmaceutische bedrijven. Onder meer als medisch directeur, director science and business development en commercial director (verantwoordelijk voor diverse aandachtsgebieden). Huidige funktie V.P. External Scientific Collaborations Europe.

Raaijmakers  is sinds 1998 hoogleraar Technology Assessment van geneesmiddelen bij het departement Farmaceutische Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Ambassadeur voor innovatieve industrie en samenwerking tussen academie en industrie. Belangrijke aandachtsgebieden van hem zijn: het spanningsveld tussen innovatieve industrie en overheid, geneesmiddelen voor ontwikkelingslanden.

Op zijn werktafel ligt een stapel knipsels waarin de farmaceutische industrie de volle laag krijgt. Aanleiding is het voornemen van Zorgverzekeraars Nederland om extreem dure geneesmiddelen zoals het middel tegen de zeldzame ziekte van Pompe niet langer te vergoeden. Dat bracht directievoorzitter Büller van het Erasmus Medisch Centrum ertoe om de overheid voor te stellen de farmaceutische industrie buiten spel te zetten door deze zogeheten weesgeneesmiddelen zelf te gaan produceren.

Schellekens gooide in de Volkskrant olie op het vuur met zijn stelling dat zo’n middel niet meer dan een paar tientjes hoeft te kosten. Hij verweet de bedrijven hun patenten te misbruiken om de prijzen hoog te houden. En voor wie nog steeds niet overtuigd was van de kwade bedoelingen van de farmaceuten, deed de boete van drie miljard dollar voor GSK vanwege onjuiste promotieactiviteiten de deur dicht. Hoe valt er nog vol te houden dat ‘Big Pharma’ ten onrechte een slecht imago heeft?

Raaijmakers geeft toe dat zijn branche het er tot op zekere hoogte zelf naar heeft gemaakt. “Er zijn met name in het verleden soms dingen gebeurd die niet door de beugel kunnen. Er zijn hoge winsten gemaakt en er is lange tijd een cultuur dominant geweest, ook bij ons, waarin geld verdienen op de eerste plaats kwam. De boete die wij onlangs opgelegd kregen is een erfenis uit die tijd, de jaren negentig van de vorige eeuw.

“Om die reden heb ik een jaar of tien geleden op het punt gestaan om bij GSK weg te gaan. Ik voelde me in die sfeer niet thuis, maar Andrew Witty heeft mij gevraagd te blijven en toen hij in 2004 de nieuwe CEO werd  is er bij ons gelukkig een andere wind gaan waaien. En dat geldt ook voor een aantal  andere bedrijven. Dat moet ook wel, want de bomen groeien al lang niet meer tot in de hemel. Er staan flink wat bedrijven aan de rand van de afgrond. GSK doet het nog relatief goed, maar toch is bijvoorbeeld dit jaar bij ons een reisstop ingesteld om de kosten te drukken.”

Dat mag dan zo zijn, toch zijn geneesmiddelen volgens criticasters nog steeds veel te duur, vooral als gevolg van de patenten waarmee de bedrijven goedkope concurrenten lange tijd buiten de deur kunnen houden. Kunnen we die patenten niet beter afschaffen, zoals Schellekens voorstelt?
“Dat is een naïef idee. Geen bedrijf zal bereid zijn om tegen hoge kosten een geneesmiddel te ontwikkelen wanneer generieke producenten, bedrijven die zelf niet aan ontwikkeling doen, er vervolgens tegen kostprijs mee aan de haal kunnen gaan. Bedenk wel dat maar één van de tien nieuwe middelen die wij ontwikkelen, de markt bereikt en dat daarvan niet meer dan de helft winstgevend is. Dat betekent dus dat we in negen van de tien gevallen veel geld uitgeven zonder dat daar inkomsten tegenover staan.

“Onlangs werd bekend dat een potentieel nieuw Alzheimer middel, waarin inmiddels al anderhalf miljard euro was geïnvesteerd, na grootschalig onderzoek toch niet bleek te werken. De ontwikkeling van dat middel is door de fabrikant stopgezet en de investering kan dus als verloren worden beschouwd. Hoe kan dat bedrijf die klap opvangen als het op de weinige wel succesvolle middelen geen winst meer zou kunnen maken?”

Een veel gehoord verwijt is dat bedrijven minuscule veranderingen in een geneesmiddel gebruiken om een verlenging van het patent te bewerkstelligen en zo goedkopere concurrenten buiten de deur te houden.
“Dat is inderdaad gebeurd. Ik heb zelf indertijd bij Glaxo meegewerkt aan de ontwikkeling van Zantac-bruis naast het gewone tablet, waardoor het patent op Zantac kon worden verlengd. Het enige verschil was dat Zantac-bruis sneller oploste en dus iets eerder verlichting bracht. Was dat een patentverlenging waard? Achteraf denk ik van niet, maar het kon en dus deden we het. Nu zouden de verzekeraars zeggen: dikke neus, hier betalen we niet voor. In dat opzicht zijn de tijden sterk veranderd.”

Volgens Büller en Schellekens is er een goed alternatief voor de commerciële farma: vertrouw de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen toe aan de wetenschap.
“Dat lijkt me geen verstandig plan. Tot aan het eind van de jaren veertig was dat de gangbare aanpak, maar veel heeft die niet opgeleverd. De enorme boom in de productie van succesvolle nieuwe geneesmiddelen in de periode daarna is te danken geweest aan twee factoren; de invoering van het patent op wetenschappelijke vondsten en de komst van commerciële bedrijven die risico durfden nemen..

“Ik ben ervan overtuigd dat geneesmiddeleninnovatie een commerciële drive vereist. Allereerst moet je een molecuul ontwikkelen en daarvan een geneesmiddel maken en daarna zijn er tal van studies met veel patiënten nodig om aan te tonen dat het gaat om een effectief middel zonder nadelige bijwerkingen. Met name die kwaliteitscontrole, die door patiënten zeer op prijs wordt gesteld, is kostbaar. Dat werk wordt bij ons gedaan door duizenden zeer toegewijde mensen. Dat kun je niet zo maar naar een universiteit of een ministerie overplaatsen.”

Hoe moet het dan wel?
“Een model waar ik zelf aan heb meegewerkt, is dat van de public-private partnerships. In zulke vaak door de overheid gesubsidieerde samenwerkingsverbanden bundelen universiteiten en de industrie hun kennis om zo de specifieke kracht van elke partner optimaal te benutten. In dat model bepalen de partners samen wat voor middelen er ontwikkeld zullen gaan worden. De  universiteiten brengen hun fundamentele kennis in en de bedrijven zorgen, naast hun eigen research, voor het kapitaal, en de ontwikkeling en marketing van de producten. Wij werken nu een jaar of zes intensief op deze manier en inmiddels hebben we een van de beste ‘pijplijnen’ van nieuwe geneesmiddelen van de wereld. Dus dat model werkt.

“In 2015 zit de helft van alles wat wij in R&D stoppen in dit soort samenwerkingsverbanden en niet meer in huis. Alleen al in Nederland hebben we het dan, bij succesvol onderzoek, over een investering van ongeveer 3,5 miljard euro voor de komende 5 jaar. Bedenk eens wat dat voor de economie betekent. Ook uit financieel oogpunt lijkt het idee van Büller me daarom niet zo zinnig. Als universiteiten de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen zelf ter hand zouden nemen, zoals hij wil, dan blijft voor farmabedrijven dus alleen de productie en de marketing over. Er bestaan nu ook al bedrijven die zich daartoe beperken, maar die staan zo langzamerhand allemaal in India en China. Het voorstel van Büller betekent dus in feite dat de farmaceutische industrie uit de westerse wereld zou verdwijnen. Willen we dat echt?”

We zouden dan wel aanzienlijk minder geld kwijt zijn aan dure geneesmiddelen.
“Dat is nog maar de vraag, want zoals ik al eerder heb gezegd, is de tijd van hoge winsten voorbij Van de zeven miljard euro die we jaarlijks in Nederland aan geneesmiddelen besteden, betreft vijf a zes miljard oude middelen die uit patent zijn en die nu vrijwel tegen kostprijs in de apotheek liggen.”

Maar op nieuwe middelen wordt toch nog steeds fors verdiend?
“Als het goed is wordt er op verdiend, ja, maar veel minder dan men denkt. Met de komst van marktwerking in de zorg zijn het de overheid en verzekeraars die bepalen of een product wordt opgenomen in het pakket. We kunnen wel van alles en nog wat vragen, maar dat wil niet zeggen dat we het ook krijgen.”

De discussie over weesgeneesmiddelen suggereert anders het tegendeel. Onder druk van patiëntenorganisaties is de overheid min of meer gedwongen om de hoge prijs van zo’n middel te accepteren.
“Ik geef toe dat het lastig is om in zo’n situatie voet bij stuk te houden. Toch zou men dat moeten doen, want in het geval van het middel tegen de ziekte van Pompe denk ik echt dat de prijs kan zakken. Er zijn natuurlijk hoge ontwikkelkosten geweest, maar de fabrikant heeft een behoorlijke tijd gehad om erop te verdienen en de winst die op dat middel gemaakt wordt, is groot. Het zou hem sieren om op eigen initiatief de prijs te verlagen, zoals wij dat zo’n twaalf jaar geleden, in goed overleg met Zorgverzekeraars Nederland hebben gedaan met het weesgeneesmiddel Flolan. Als dat niet gebeurt, dan is het aan de overheid: er is sprake van een markt voor geneesmiddelen en op een markt kun je onderhandelen over de prijs.”

Is een bedrijf als GSK bereid om openbaar te maken wat de ontwikkeling van een nieuw geneesmiddel nu precies kost, zoals GroenLinks heeft gevraagd?
“Ik denk eerlijk gezegd dat je uit onze jaarrekening al heel wat informatie kunt halen, maar ik zou er absoluut geen bezwaar tegen hebben om die cijfers verder te specificeren. Wij hebben niets te verbergen. Maar in mijn ogen is transparantie niet het werkelijke probleem. De kern van de zaak is dat veel critici vinden dat farmaceutische bedrijven eigenlijk helemaal geen winst zouden mogen maken. Als Shell winst maakt, roept iedereen hoera, als wij dat doen, zegt men: schande!

“Natuurlijk, een farmaceutisch bedrijf heeft een andere maatschappelijke verantwoordelijkheid dan een autofabriek, maar we hoeven toch niet uitsluitend aan liefdadigheid te doen? Voor ons is medicijnontwikkeling ook gewoon business. Kunnen wij uit met minder winst? Een terechte vraag, maar het antwoord is niet simpel. Overigens  moet je die vraag dan ook aan Shell stellen of aan ABNAmro. Ja natuurlijk kunnen die bedrijven allemaal uit met minder, maar in deze wereld waarin aandeelhouders een belangrijke stem in het kapittel hebben, gebeurt dat niet. Ik wil graag over dit soort vragen nadenken, ik ben er erg voor dat de discussie met open vizier wordt gevoerd. Maar ik wil dan wel graag dat men ons soort bedrijven op een eerlijke, constructieve manier bekijkt en daarbij ook onze toegevoegde waarde voor de maatschappij meeneemt.”

U bent zelf hoogleraar en werkzaam bij GSK. In hoeverre is het lastig om deze twee functies te combineren? Een wetenschapper moet immers onafhankelijk en kritisch zijn en dat zou kunnen botsen met de belangen van de industrie.
“Ik heb dat niet als een tegenstrijdigheid ervaren. Bij Glaxo en later Bij GlaxoSmithKline heb ik me eerst lange tijd bezig gehouden met de ontwikkeling en de marketing van bepaalde geneesmiddelen. Op dit moment bestaat mijn taak vooral uit het bevorderen van de samenwerking tussen ons bedrijf en de wetenschap.

Mijn leerstoel is in 1998 als bijzondere leerstoel ingesteld door het universiteitsfonds om onderzoek te doen naar het spanningsveld tussen overheid en industrie. Ook besteed ik veel aandacht aan verschillende facetten van het ontwikkelen van nieuwe geneesmiddelen. Mijn promovendi doen onder meer onderzoek naar de psychologie achter het al dan niet gebruiken van geneesmiddelen door chronisch zieken, naar de ethiek rond patiëntenonderzoek ten behoeve van nieuwe middelen, en naar de vraag hoe je kunt vaststellen of geneesmiddelen tegen astma gezien hun genetisch profiel bij kinderen zullen aanslaan. Mijn onderwijs gaat over meer algemene kwesties, de ontwikkeling van geneesmiddelen, de rol van de farmaceutische industrie en haar werkwijze, waarbij ik kritische geluiden bepaald niet schuw, en health economics.

In het algemeen kun je stellen dat mijn onderzoek en onderwijs betrekking hebben op het in brede zin vergaren van kennis over de ontwikkeling van geneesmiddelen en het bevorderen van de discussie daarover. Dat staat zo ver af van het werk dat ik bij GSK doe, dat van belangenverstrengeling geen sprake is. Ik heb er althans geen enkele moeite mee om mijn twee petten heel duidelijk gescheiden te houden.”

Advertentie