‘Universiteit stuurt 30 procent van studenten weg, dat is zonde’

UU-hoogleraar en adviserend WRR-lid Peter van Lieshout spreekt tijdens de Onderwijsparade. “De bachelor zal meer moeten gaan lijken op klas 7, 8 en 9 van de middelbare school.”

Het hoger onderwijs dreigt kostbaar talent te verspillen, waarschuwt de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Volgens UU-hoogleraar en adviserend WRR-lid Peter van Lieshout zijn de grenzen tussen hogescholen en universiteiten te rigide. Ook moeten studenten harder gaan werken in een ‘schoolser’ systeem.

Slimme mensen zijn belangrijker voor de toekomst van de Nederlandse economie dan slimme uitvindingen. Dat is kortgezegd de boodschap van het rapport Naar een lerende economie (pdf) van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) dat eind vorig jaar verscheen. Investeren in beter onderwijs is een van de belangrijkste aanbevelingen.

Het is niet verwonderlijk dat de organisatie van de Onderwijsparade de hoofdauteur van het WRR-rapport, UU-hoogleraar Theorie van de Zorg Peter van Lieshout, uitnodigde om vandaag tijdens de Onderwijsparade te spreken. Het thema van het universitaire onderwijsfeestje is dit jaar immers: de toekomst van de universiteit.

DUB sprak vorige week met de voormalig topambtenaar en VPRO-voorzitter over het wensenlijstje van de WRR voor het hoger onderwijs. Twee dagen later kwam, toch nog vrij onverwacht, de lang uitgestelde kabinetsreactie op het WRR-rapport.

Die was op zijn zachtst gezegd afgemeten. De WRR-kritiek op het topsectorenbeleid was tegen het zere been. En alleen universitair geschoolden voor de klas in het basis- en voortgezet onderwijs, zoals de WRR graag wil, is ook een brug te ver.

Van Lieshout liet eind deze week weten dat de WRR niet zal ingaan op de kabinetsbrief. “Het democratisch proces moet maar zijn beloop hebben.,Het woord is nu aan de Tweede Kamer… “, zo mailde hij. Volgende week wordt in Den Haag gedebatteerd over het WRR-rapport.

Maar dat alles neemt niet weg dat het WRR-rapport veel dilemma’s aan de orde stelt waarop nog wel even kan worden doorgekauwd, bijvoorbeeld tijdens de Onderwijsparade. Ook in het hoger onderwijs moeten de bakens verzet worden, zo legt Van Lieshout uit aan DUB.

Het WRR-rapport stelt dat investeringen in onderwijs op termijn meer kunnen lonen dan het ondersteunen van bedrijven en economische sectoren. Waarom is dat zo?
“De Nederlandse economie kan niet langer groeien door meer mensen aan het werk te zetten. We hebben immers te maken met een sterk vergrijzing. Ook weten we dat innovatie zeker niet alleen tot stand komt door traditionele R&D-activiteiten van ingenieuze onderzoekers die nieuwe producten uitvinden. Vooral in de dienstensectoren, die in Nederland sterk zijn, moet je het veel meer hebben van mensen die op een spannende manier nieuwe ideeën oppikken en daar iets moois van maken. Dat noemen we in het rapport ‘kennisabsorptie’, en dat vermogen neemt toe als je een goede opleiding hebt gevolgd, aan een universiteit, een hbo of een mbo. Als je een groeiagenda voor Nederland wilt opstellen, is investeren in onderwijs een no-brainer.”

Wat betekent die gedachte voor de toekomstige inrichting van het universitaire onderwijs?
“Over niet al te lange tijd heeft misschien wel de helft van de Nederlandse beroepsbevolking een opleiding in het hoger onderwijs gevolgd. We hebben inmiddels geaccepteerd dat een universiteit ook, of eigenlijk vooral, opleidt voor een brede arbeidsmarkt. Dan moet je ook accepteren dat de opleiding breder wordt en aandacht besteedt aan andere vaardigheden dan onderzoeksvaardigheden.”

“Toch zie je nog steeds vaak dat de klassieke wetenschapsgebieden bepalen hoe een universitaire opleiding eruit ziet. Ons idee is dan ook dat je het bacheloronderwijs organisatorisch veel meer apart moet zetten. Docenten in de bachelorfase zouden hun aandacht vooral moeten richten op het onderwijs en de studenten. De kwaliteit en de opbouw van het curriculum is veel belangrijker dan de hoorcolleges van de hoogleraar.”

“Zo’n stap is om nog een andere reden aan te bevelen. Het onderwijs staat zwaar onder druk binnen universiteiten. Universitair medewerkers moeten tegenwoordig presteren op drie fronten: onderwijs, onderzoek en nu ook valorisatie. Meestal krijgen de laatste twee daarbij prioriteit.”

“De klassieke Humboldtiaanse universiteit, waar onderwijs en onderzoek samenkomen, zou dan pas in de master beginnen. Die zou dan wel twee jaar moeten duren. Op dit moment zijn veel universitaire masters wel erg dun. Wat wil je doen in één jaar? Een stage en wat inleidende vakken, en dat is het in veel gevallen.”

“Zo’n onderwijsstelsel zou je moeten complementeren met een model dat in Nederland bijna niet bestaat: her- en bijscholing. Onze hele systeem is erop gericht om mensen op te leiden totdat ze 22 of 23 zijn en daarna zoeken ze het maar uit. Nederlandse universiteiten nemen die taak van permanente opleiding niet op zich, deeltijdopleidingen zijn bijna allemaal verdwenen.”

Die nieuwe inrichting van de bacheloropleiding klinkt wel erg schools…
“Het bacheloronderwijs zou zoiets worden als klas 7, 8 en 9 van het voortgezet onderwijs, dat klopt. Een strakkere planning van cursorisch onderwijs en meer verplichtingen, daar ontkom je niet aan. Maar die trend is er al langer: studenten gaan zelf naar ‘school’ en hebben ‘huiswerk’. Naar mijn mening hoeft dat overigens niet gelijk te staan aan saai of weinig uitdagend onderwijs.”

“Onze wens is bovendien dat het onderwijs een stuk intensiever wordt. Studenten geven in onderzoeken aan dat ze gemiddeld zo’n 29 tot 30 uur aan hun studie besteden. We vermoeden dat dat in werkelijkheid nog minder is. Om de een of andere reden zijn we gaan accommoderen dat studenten een opleiding hebben van drie dagen per week. Dat is een stille revolutie waar we het nooit echt over gehad hebben.”

U noemt talentmanagement de belangrijkste opdracht van het hoger onderwijs. Wat bedoelt u daarmee?
“De universiteiten zijn er trots op dat ze met allerlei selectiemechanismen de kwaliteit van hun opleidingen weten te verbeteren. Vanuit hun logica is dat begrijpelijk, maar als je naar de logica op macroniveau kijkt, zie je dat zo’n 30 procent van de eerstejaarsstudenten wordt weggestuurd of zelf stopt. Eigenlijk hebben we geen idee waarom ze zijn uitgevallen en of ze misschien wél gemotiveerd zijn voor een andere opleiding. Ze hebben allemaal een vwo-diploma en hebben dus zeker iets in hun mars.”

“Het ligt voor de hand om veel meer te kijken naar wat mensen zelf willen en kunnen. Daarop zouden we ons opleidingsaanbod moeten aanpassen. Het hbo kent nu de associate degree, een soort verkorte opleiding voor mbo’ers. Er is niets op tegen om ook in de universitaire wereld meer te differentiëren. Voor de betere studenten gebeurt dat al, die kunnen masterclasses en honoursprogramma’s volgen. Maar dat zou best voor meer groepen studenten kunnen. Denk bijvoorbeeld aan tweejarige opleidingen voor mensen die al een aantal jaren praktijkervaring hebben.”

“Waarom zouden we iedereen in die ene mal van de driejarige bachelor stoppen? Dat is een behoorlijk primitief organisatiemodel. Er is een kans dat je talent verspilt dat je straks heel hard nodig zult hebben.”

Blijft het verschil tussen een universitaire en een hogeschoolopleiding dan nog relevant?
“Als je studenten een uitgebreider palet aan opleidingsmogelijkheden wilt geven, lijkt een tweestromenland met alleen wetenschappelijk onderwijs en beroepsonderwijs te grofmazig. Idealiter zou het hoger onderwijs een reeks aan opleidingen moeten bieden, verschillend in aard en zwaarte. Vervolgens kan worden gekeken welke student past bij welke opleiding.”

“Zo’n verandering betekent overigens ook wat voor het voortgezet onderwijs. Universiteiten vragen namelijk een zesjarige vwo-opleiding als toelatingscriterium, hogescholen een vijfjarige havo-opleiding. Je zou willen dat er voor alle leerlingen een gezamenlijk uitstroommoment komt. Maar misschien moeten we die stap dan ook maar zetten.”

U zegt dat dit soort veranderingen langzamer van de grond komen dan in andere landen? Hoe komt dat?

“In bijna alle landen heeft, ongeveer vanaf 2003, een belangrijke heroriëntatie plaatsgevonden op de rol van onderwijs. Dat was het jaar dat voor het eerst PISA-scores bekend werden gemaakt en de Shanghai-ranglijst van beste universiteiten voor het eerst werd opgesteld. Waar voorheen de emancipatorische functie van onderwijs centraal stond, wordt nu de maatschappelijk economische functie van onderwijs steeds belangrijker gevonden.”

“In Vlaanderen heeft het voortgezet onderwijs bijvoorbeeld een fascinerend forse ingreep ondergaan, waardoor alle leerlingen tot 14 jaar nu een mix van cognitieve vakken en vaardighedenvakken aangereikt krijgen en de verschillende vakken ook nog op verschillend niveau kunnen volgen. Dat vinden Vlaamse werkgevers veel interessanter. Die zijn niet gebaat bij een gesegregeerd onderwijs waarbij één groep te dom wordt gevonden om kennis te vergaren en de andere te slim om iets met de handen te mogen doen.”

“In veel landen zie je de afgelopen tien jaar dat er pogingen worden gedaan om het debat over de vraag ‘waartoe leiden wij op’ op een zakelijke manier te voeren. Binnen het project Skills Australia worden er bijvoorbeeld permanente analyses uitgevoerd van de arbeidsmarkt, de behoeften van werkgevers en van de uitval van studenten.”

“In Nederland voeren we dat debat niet. Zelfs Nederlandse werkgevers hebben geen groot onderwijsverhaal. Klaarblijkelijk zitten we hier ook nog steeds met dat paradigma van onderwijs als emancipatiemachine en vinden we de inhoud van dat onderwijs minder belangrijk. Die laten we bepalen door de professionals.”

“In Nederland durven te we daarom nog steeds niet werkelijk hardop te zeggen dat universiteiten tegenwoordig breed opleiden voor de arbeidsmarkt en dat studenten ook onderhandelingsvaardigheden moeten aanleren, dat ze moeten leren zichzelf te blijven scholen of dat ze hun doorzettingsvermogen moeten trainen.”

Advertentie