‘Wat als het niet voorbij gaat? UU-onderwijs moet pandemiebestendig worden’
Het lijkt soms of universiteiten in een uiterst vermoeiende tijdlus terecht zijn gekomen: van plotse lockdowns naar onverwachte toestemming voor fysiek onderwijs en vice versa. Met hijgende roosteraars die achter de feiten aanrennen én ontevreden studenten en docenten. De vergelijking met de film Groundhog Day waarin de hoofdpersoon dezelfde dag steeds weer opnieuw beleeft, is inmiddels een cliché geworden.
Desondanks ontbreekt bij veel medewerkers het besef dat universiteiten nog weleens veel langer rekening moeten blijven houden met besmettelijke virussen, zo merkt Harold van Rijen, directeur van de Graduate School of Life Sciences op. Samen met vicedecaan Geneeskunde Berent Prakken pleitte hij deze maand in een opiniestuk in de Volkskrant voor een nieuwe visie op het universitair onderwijs. Die zou studenten en docenten houvast en rust kunnen bieden.
“Berent en ik denken al langer na over manieren om het onderwijs flexibeler in te richten om de nadelige effecten van de coronamaatregelen zoveel mogelijk te ontlopen”, legt Van Rijen uit. “Maar wij merken dat het best lastig is om urgentie te vinden voor dat soort plannen. Gezien de hoge werkdruk is dat misschien begrijpelijk, maar veel mensen zitten ook nog in de modus van ‘straks is dit voorbij en dan gaan we op de oude voet verder’. Wat nu als het niet voorbij gaat?”
Van Rijen ziet de veerkracht van studenten en docenten langzaam afnemen. “We kunnen niet blijven zeggen: kop op en nog even doorbijten. Hoe het dan wel moet, weet ik ook niet precies. Maar we moeten er wel over gaan praten.”
Meesbewegen met het virus
De vele reacties die Prakken en hij kregen, lijken erop te wijzen dat hun ideeën weerklank vinden. In de laatste corona-update laat het UU-bestuur weten met het voorstel van de twee hoogleraren aan de slag te gaan. DUB krijgt te horen dat het ook op de agenda van het overleg van de vicedecanen onderwijs komt te staan.
In het opiniestuk in de Volkskrant schrijven Prakken en Van Rijen dat het hoger onderwijs zou moeten “meebewegen met het ritme van de besmettingen”. Zo zou je in het najaar als er weinig besmettingen zijn hoorcolleges en werkgroepen op locatie kunnen geven om vanaf half december tot april meer online onderwijs aan te bieden. Vanaf mei tot de zomer is contactonderwijs en toetsing op locatie dan weer mogelijk.
Verder redenerend kun ook kunnen denken aan kortere zomervakanties en langere winterbreaks, erkent Van Rijen. “Daar hebben we het nu nog niet over. Maar waarom niet? De colleges en werkgroepen liggen in de zomer acht weken stil, terwijl campusonderwijs dan juist wel zou kunnen. Is die vakantie niet heel lang?”
Geen coronadiploma’s
De vraag is of Van Rijen met een jaarlijkse periode met mogelijk langdurig ontbreken van fysiek contact een heel aanlokkelijk perspectief biedt voor studenten en docenten? Universiteiten zijn er in de afgelopen periode vaker van beschuldigd de indruk te wekken liever niet dan wel fysiek onderwijs te willen geven. Ze zouden de coronamaatregelen aangrijpen om eens flink te bezuinigen op huisvestingslasten. De voorstellen van Van Rijen zouden geïnterpreteerd kunnen worden als legitimering voor minder onderwijs op locatie.
Van Rijen laat weten behalve complimenten inderdaad ook “haatmails” te hebben gekregen waaronder een lange reactie van een student die niets meer moest hebben van lange perioden van online onderwijs. Van Rijen begrijpt de weerzin, maar hij denkt dat die vaak ook te maken heeft met de manier waarop opleidingen nu reageren op lockdowns. Het onderwijs dat anders op locatie zou plaatsvinden, wordt eenvoudigweg online aangeboden, wat niet altijd de beste manier is. “Dan doe je studenten tekort en krijgen ze het gevoel dat ze een coronadiploma krijgen. Des te meer reden om nu in actie te komen en een nieuwe aanpak te bedenken waarmee we de UU-uitgangspunten van activerend en kleinschalig onderwijs bewaken.”
Nadenken over visie voor de lange termijn
Van Rijen erkent dat hij in een bevoorrechte positie verkeert. Als hoogleraar Innovatieve Leervormen in het hoger onderwijs beschikt hij over een team dat op de hoogte is van alle technische en onderwijskundige mogelijkheden, en kreeg hij vanuit de zogenoemde kwaliteitsafspraken ook geld om hier onderzoek naar te doen. Daarbovenop trok het Nationaal Programma Onderwijs specifiek geld uit voor geneeskundestudenten die studievertraging opliepen door de situatie in de ziekenhuizen en de sluiting van labs.
Binnen zijn eigen graduate school heeft hij daarmee al stappen gezet naar meer “pandemiebestendigheid”. Veertig cursussen zijn nu bijvoorbeeld te volgen via het Life Long Learning platform van het UMC Utrecht en de UU dat een “rijkere” online leeromgeving biedt. Ook kwamen er (online) profielen en cursussen die te volgen zijn als alternatief voor de onderzoeksstage in het tweede jaar. Verder werd de introductie van de masterstudenten aangepast; nu is een deel online en zijn de fysieke bijeenkomsten kleinschaliger.
“Er zijn natuurlijk grote verschillen tussen opleidingen. Elke discipline zal zo zijn eigen specifieke wensen hebben. Het gaat ons er in de eerste plaats om dat docenten en opleidingen gaan nadenken over een langetermijnvisie voor hun onderwijs als de omstandigheden blijven zoals die nu zijn. En ze moeten bedenken wat ze daarvoor nodig hebben. Er is inmiddels heel veel kennis binnen de UU over activerende en kleinschalige online werkvormen, bijvoorbeeld bij Educate-It. We moeten ervoor zorgen dat meer docenten en opleidingen daar gebruik van maken.”
En misschien belangrijker: een proactieve opstelling kan misschien wat van het coronachagrijn wegnemen, zo hoopt Van Rijen tenminste. “Dit vraagt om een cultuurverandering en ook om extra inzet in een tijd dat mensen het al druk hebben. Maar het zou zomaar kunnen dat we geen andere keuze hebben.”