De jeugdzorg moet op gemeentelijk niveau met kennis en lef worden georganiseerd

De decentralisatie van de jeugdzorg is een actueel thema. Alumna Nicole Teeuwen en ontwikkelingspsycholoog Bram Orobio de Castro van de UU mengen zich in het debat. De ontwikkeling is goed, maar pas op voor de valkuilen, waarschuwen zij.

De rijksoverheid hevelt op verschillende terreinen taken over naar de gemeente. Met ingang van 2015 is het de beurt aan de jeugdzorg. Met de decentralisatie van de jeugdzorg wil de overheid een klimaat scheppen waar kinderen in een veilige en stimulerende omgeving kunnen opgroeien. De decentralisatie staat vaak negatief in het nieuws, maar is het echt zo dramatisch als regelmatig wordt voorgesteld?

“Het maatschappelijk debat wordt nu gevoerd vanuit verschillende belangen en posities”, zegt UU-alumna Nicole Teeuwen, die sinds begin dit jaar directeur is van de onderwijskoepel Passend Primair Onderwijs Rotterdam. “Alle gemeenten roepen voortdurend dat decentralisatie te veel tijd en geld kost. Patiëntenorganisaties schreeuwen moord en brand dat de zorg slechter wordt. Maar het huidige stelsel werkt niet. Ook zonder bezuinigingen had dit stelsel op de schop gemoeten.”

Teeuwen schreef samen met Hans Moors en Mary van den Wijngaart het pas verschenen boek Blijven we een fatsoenlijk land? over de grootscheepse hervorming van de verzorgingsstaat, waarmee zij hoopt het maatschappelijk debat vorm te geven. Zelf is Teeuwen groot voorstander van de ontwikkeling, maar het slagen van de decentralisatie ligt in hoofdzaak bij de gemeente en haar politici die lef moeten tonen bij het uitwerken van de plannen, zegt ze  

Eén aanspreekpunt voor één gezin
Volgens Teeuwen heeft het Maasmeisje uit Rotterdam de urgentie verhoogd om de jeugdzorg op de schop te nemen, denkt Teeuwen. De meer dan tien instanties die betrokken waren bij de hulpverlening aan het door haar vader vermoorde en in stukken gesneden meisje, werkten jaren langs elkaar heen.

Zelf heeft ze ook ervaring met de versnipperde hulpverlening. “Als ik naar de onderwijsdossiers kijk van sommige kinderen, blijkt duidelijk dat hulpverleners niet van elkaar weten waar ze mee bezig zijn. Ik hoop dat kinderen door de decentralisatie een makkelijkere leercarrière krijgen, waardoor ze minder snel in beschermd werk en de Wajong terecht komen. Preventie en vroege signalering met betrokkenheid van scholen staat voorop.”

De gebrekkige communicatie tussen hulpverleners zou moeten verbeteren op het moment dat er slechts één opdrachtgever is; in dit geval dus de gemeente. Door één wet en één financieringssysteem kunnen gemeenten de samenwerking van organisaties en instellingen die betrokken zijn bij de jeugdhulp, beter organiseren. Teeuwen: “De decentralisatie leidt tot een ander sturingsmechanisme om de verschillende hulpverleners met elkaar samen te laten werken. Uiteindelijk willen we toe naar een mechanisme waarbij één contactpersoon bij een gezin over de vloer komt.”

De zorg komt dichter bij de mensen
“Dat de situatie slecht was, is duidelijk”, vindt ook UU-hoogleraar Ontwikkelingspsychologie Bram Orobio de Castro. Hij is het dan ook eens met het achterliggende idee van de decentralisatie van de jeugdzorg: het brengt de zorg dichter bij de mensen. Maar de snelheid waarmee de decentralisatie wordt uitgevoerd, plus de bezuiniging die erbovenop komt, maakt de uitvoering lastig, meent hij. “Gemeenten moeten de zorg snel organiseren, contracten sluiten en verantwoordelijkheden verdelen.”

Hij vraagt zich af of kinderen met ernstige problemen straks wel de intensieve hulp kunnen krijgen. Voor gemeenten is de zorg voor de jeugdzorg een nieuwe taak waar nieuwe deskundigheid bij hoort, zegt De Castro. “De zorg gaat door de decentralisatie per gemeente enorm verschillen. Gemeenten moeten stuk voor stuk deskundigheid in huis halen. Maar op dit moment hebben ze weinig kennis over welke interventies goed werken en voor wie. Als de decentralisatie goed uitpakt, kan iedereen de hulp krijgen die bij hem of haar past. Maar wat ik vrees, nu de transitie gekoppeld is aan bezuinigingen, is dat de hulp te weinig intensief is en gericht zal zijn om genoeg effect te hebben.” 

De Castro doet onder meer onderzoek naar interventies bij kinderen met gedragsproblemen. Zijn onderzoeksgroep heeft net een training afgerond in Utrechtse achterstandswijken voor ouders van kinderen met gedragsproblemen. De training bleek effectief. “Er is veel kennis over welke interventies goed werken bij jongeren. Die kennis is onder andere terug te vinden in de dossiers van het Nederlands Jeugdinstituut. Maar gemeenten maken nog te weinig gebruik van de beschikbare kennis”, aldus De Castro. “Het zou een eis moeten zijn: alleen behandelingen inkopen die bewezen effectief zijn.”

Gemeenten moeten de lijn met Den Haag open houden
Het duurt zeker een paar jaar voordat de hervorming helemaal is ingesleten, zegt Teeuwen. De wetenschap kan een bijdrage leveren door de manier waarop de transformatie plaatsvindt, te evalueren en te kijken naar de neveneffecten die altijd onvoorspelbaar blijven. Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft de eerste decentralisatie in 2007 gemonitord en wetenschappelijk getoetst. Daaruit kwam onder meer naar voren dat de uitvoeringskosten waren gestegen. “Van die analyses leren we veel voor de komende decentralisaties.”

Dat er aan de decentralisaties grote risico’s kleven, beaamt Teeuwen. Om de hervorming succesvol te laten verlopen, moeten gemeenten ten eerste goede opdrachtgevers zijn. “Ze moeten voortdurend voor ogen houden dat het niet gaat om het in stand houden van alle betrokken hulporganisaties. De instellingen moeten samenwerken en gemeenten moeten nadenken over wat ze van hen vragen.”

Ten tweede is er een belangrijke rol weggelegd voor de lokale democratie. Tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van maart dit jaar behaalden lokale partijen flinke winst. Uit een screening van de verkiezingsprogramma’s bleek echter dat de meeste lokale partijen geen aandacht besteedden aan decentralisaties. De lijn met Den Haag ontbreekt. Lokale partijen zijn niet geïnformeerd en zijn niet betrokken bij de decentralisaties.

Om die verbinding met Den Haag tot stand te brengen, is volgens Teeuwen een heel ander type raadsleden en bestuurders nodig; mensen die hun nek durven uitsteken en zich niet verstoppen achter protocollen. Het type no guts no glory. “Dat is de achilleshiel van de hele operatie.”


Almuni Nicole Teeuwen en Marie Louise van Kleef (algemeen directeur van de Raad voor de Kinderbescherming) en hoogleraar Bram Orobio de Castro zullen over de decentralisatie van de jeugdzorg spreken op een alumnibijeenkomt op 14 oktober in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag. De bijeenkomst is georganiseerd door het Haagse alumninetwerk van de Universiteit Utrecht. (Agenda U-fonds)

Advertentie