De universiteit is er om de open samenleving verder te brengen
Begin deze maand kreeg ik van een groep geëngageerde medewerkers en studenten een tijdschrift overhandigd dat gewijd was aan de vraag: ‘Wat zou een universiteit moeten zijn?’ Een prachtig initiatief! Ik sta zelf ook in het tijdschrift. Ze noemen mij een vertegenwoordiger van het academische establishment (klopt natuurlijk) en een optimist (ben ik ook). Ik ben optimistisch over de context waarin we als universiteit opereren, maar wil het debat verder aanjagen. Daarom breek ik in deze blog een lans voor engagement. Wat willen en moeten we zijn? Ik vind dat we een universiteit moeten zijn die bijdraagt aan de open samenleving.
Het hart van de open samenleving
Wie in het afgelopen decennium in binnen- en buitenland mocht uitleggen waar het strategische onderzoeksthema Instituties voor Open Samenlevingen (IOS) voor staat - en dat heb ik vaak mogen doen - was vooral veel tijd kwijt aan de uitleg van het concept ‘institutie’. Mark Bovens, hoogleraar Bestuurskunde, constateerde onlangs tijdens de jaarlijkse toogdag van iedereen die in dat strategische thema werkzaam is, dat het eigenlijk verbazingwekkend is dat het concept ‘open samenleving’ nauwelijks van vraagtekens wordt voorzien. Alsof het hele idee van de ‘open samenleving’ en haar verworvenheden als vanzelfsprekend wordt ervaren.
Als dat laatste het geval is, dan moet inmiddels wel duidelijk zijn dat er van die vanzelfsprekendheid niet veel meer over is. In een binnenkort te verschijnen boek over de Instituties van de Nederlandse staat, wordt de vraag gesteld of het parlement nog wel als institutionele schokbreker functioneert in tijden van nationale en internationale turbulentie. Met de opkomst van populistische partijen, die meer geïnteresseerd zijn in identiteit dan in compromis, wordt het steeds moeilijker om deze taak te vervullen.
Populistische partijen stellen zich op als de enig ware representanten van ‘het volk’ en diskwalificeren degenen die er andere opvattingen op na houden tot vijanden van het volk. De oplossingen die populistische partijen te bieden hebben, gaan meestal in uitsluiting van personen en groepen. Daarmee snijdt populisme in het hart van de open samenleving en de democratische rechtsstaat, die immers gekenmerkt wordt door zijn ruimte voor andersoortige opvattingen en de openheid naar de toekomst, waarin minderheden meerderheden kunnen worden, en waarin wisseling van de wacht mogelijk is.
Sommige populisten stellen dat universiteiten er alleen maar voor de elite zijn en de samenleving zouden ondermijnen. Het tegendeel is waar. Wij ondermijnen hooguit het populisme en de polarisatie waar het op is gebaseerd. Dit onder meer door ruimte te maken voor debat en synthese. De samenleving ondersteunen we juist, vooral door ze open te houden. De vraag is alleen pregnanter dan ooit hoe we dat optimaal doen, los van het onderzoek van Bas van Bavel en de zijnen in het kader van IOS naar de formele en informele spelregels van menselijke interacties. Ik denk dat we op alle fronten zélf een open instituut moeten zijn. Ik zal dit hieronder uitwerken op een aantal vlakken.
Hoe we een open instituut worden
Om te beginnen moeten we mijns inziens kijken naar ons onderwijs, de ‘core business’ van de universiteit. Laten we het verhaal van het strategische thema Instituties voor Open Samenleving wel voldoende doorklinken in het onderwijs? Ik weet zeker van niet. Daar ligt een opdracht, zelfs een wettelijke, van de universiteit. Zie art. 1.3., lid 5: “De instellingen voor hoger onderwijs schenken mede aandacht aan de persoonlijke ontplooiing van hun studenten en de bevordering van hun maatschappelijke verantwoordelijkheidsbesef.” De betekenis en uitwerking van deze opdracht is treffend uit de doeken gedaan door Wieger Bakker in zijn oratie Opleiden voor de open samenleving. Bevorderen van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef als educatieve opdracht. We zullen in het onderwijs meer aandacht moeten gaan schenken aan de waardes individuele vrijheid, gelijkheid, tolerantie, respect voor minderheden, etc.
Een andere taak die de universiteit nóg serieuzer moet nemen dan we nu al doen, ligt op het zeer brede gebied van public engagement (iedere beschrijving die ik tot dusver in het Nederlands geprobeerd heb, is omslachtiger en minder precies). Recent ben ik met een kleine groep van onze prominente professoren die hun kennis ook in de media etaleren, een project gestart over hoe te acteren in dat publieke domein. We willen mensen helpen om in een effectieve manier de dialoog aan te gaan, het brede publiek op te zoeken en niet alleen vakgenoten. Dit gaat deels om de terughoudendheid van academici om met hun expertise het publieke en sociale debat te voeden, maar ook om meer helderheid te bieden over de do’s & dont’s met het oog op het bewaken van de academische integriteit in dat debat. We zien te veel zelfverklaarde deskundigen die fake-expertise produceren, en al doende de waarde en waardering van wetenschappelijke kennis ondermijnen.
We moeten ook openheid en engagement aan de dag leggen als instituut om de open samenleving buiten onze eigen Nederlandse grenzen te versterken; om een bijdrage te leveren aan academische vrijheid op internationaal niveau en hierbij collega’s en studenten steunen de werken en leven in moeilijker omstandigheden. Natuurlijk moeten we in dit soort zaken zeer zorgvuldig opereren. Onlangs zijn wij samen met de universiteiten van Barcelona, Montpellier, Trinity College Dublin en Eötvös Loránd University (E.L.T.E) uit Hongarije met financiële steun van de EU een Europees universiteitsnetwerk (bij sommigen beter bekend als Macron-netwerk) gestart: Charm-EU. Daarmee kunnen we de mobiliteit van studenten en staf in en voor het onderwijs op een nieuwe en aantrekkelijke manier bevorderen. Maar er zijn belangrijke vragen te beantwoorden. Gaan we bijvoorbeeld onderzoekssamenwerkingen aan met Chinese collega’s in de wetenschap dat de Chinese overheid heel andere opvattingen heeft over dataprotectie, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en academische vrijheid in het algemeen? Een lastig vraagstuk, waarbij we heel zorgvuldig moeten opereren.
Radicale meningsvrijheid
Maar waar we in ieder geval in binnen- én buitenland pal voor moeten staan, is de academische vrijheid. Ons engagement om bij te dragen aan een open samenleving, vertaalt zich in openheid en inclusie, in wat mijn gewaardeerde collega Carel Stolker met veel verve ‘radicale meningsvrijheid’ noemt. De universiteit is de plaats waar je alles kunt onderzoeken en onderwijzen waar een intelligent brein op kan komen, én vervolgens weer ter discussie kunt stellen. Er is geen censuur en de weinige grenzen die er zijn, liggen vooral in het strafrecht. Een echte ‘open universiteit’ is dus ook altijd een plaats van spanningen - vriendelijke spanningen, voeg ik er meteen aan toe. Dat heeft natuurlijk alles te maken met het feit dat de zoektocht naar De Waarheid, althans zoals wij die verstaan, een verhaal zonder einde is.
Spanningen en contestatie zijn een inherent onderdeel van academische vrijheid. In dat licht bezien is de creatie van zogenaamde safe spaces op campussen in de VS en het VK zorgwekkend. Natuurlijk tolereren we ook hier geen geweld en harassment, maar als er ook bescherming tegen de meningen van anderen moet worden georganiseerd, dus als er ook beperkingen op de vrijheid van meningsuiting worden aangebracht, dan gaan we een gevaarlijk pad op, zeker in een academische omgeving. In Groot Brittannië heeft de landelijke overheid richtlijnen afgekondigd om universiteiten te bewegen meer te doen om de academische vrijheid te beschermen tegen zogeheten no-platforming. Aan de UU moeten we natuurlijk dit soort praktijken voorkomen.
Voor mij zijn dit intrigerende, maar ook cruciale zaken, want ze betreffen het wezen van de academie. We kunnen ze in én buiten onze academische gemeenschap niet onbesproken laten en ik zie reacties dan ook graag tegemoet.