95 jaar en nog steeds bij de UU betrokken

Emeritus Marietje van Winter voelt zich verwant met jongere generatie

Marietje van Winter Foto: DUB
Marietje van Winter, cortége Universiteit Utrecht 2018 Foto: DUB

De vaste telefoon galmt hard door een etagewoning aan de Keizerstraat. Marietje van Winter woont hier nu twaalf jaar. Voor die tijd zat ze aan de Brigittenstraat, ook in de Utrechtse binnenstad. Gebogen, maar met ferme pas snelt ze naar de andere kant van de ruimte.

“Hallo?! Met wie?! Het oogfonds, zegt u? Ja, dat klopt, ik ben donateur. Ja, graag gedaan, maar ik heb hier verder nu geen tijd voor.” Van Winter loopt wat rustiger terug en gaat dan zitten. Ze praat duidelijk, goed articulerend en met een behoorlijk volume. “Dan willen ze je bedanken en hopen vervolgens dat je nog meer geld gaat geven. Nou, het is wel even goed zo.”

De historica sponsort meer dan veertig goede doelen. “Dat hou ik nauwgezet bij voor mijn belastingbiljet, dat ik nog altijd zelf invul. Periodieke giften kan ik iedereen aanbevelen, want die zijn aftrekbaar van de belasting.”

De universiteit ontwikkelt zich tegennatuurlijk

Van Winter is een geordende vrouw die goed nadenkt over haar bestedingen en kiest voor betrouwbare partijen met goede bedoelingen. Zo steunt ze de Iraanse oppositie via de Stichting Mensenrechtenvrienden. Met de nalatenschap van haar vader, die in Groningen hoogleraar voor Nieuwere Geschiedenis was, heeft ze het Professor van Winterfonds opgericht, dat historisch onderzoek ondersteunt. Wat het vele geven zegt over haar karakter? “Dat weet ik niet. Ik vind dat het nodig is.”

Marietje van Winter Foto: DUB

Zo vond Van Winter het ook nodig om vijf jaar geleden mee te doen aan de rode vierkantjesactie bij de start van het academische jaar, om de noodklok te luiden over de hoge werkdruk. “De universiteit ontwikkelt zich tegennatuurlijk. Aldoor maar groter, aldoor maar minder geld.” En zo zijn er meer tendensen die ze met argusogen aanschouwt. “Ik vind niet dat de universiteit voor iedereen moet zijn. Dat geeft onvermijdelijk niveauverlies. En waar ik heel erg ongelukkig over ben, is dat alles in het Engels zou moeten. De bètavakken kunnen best in het Engels, maar geesteswetenschappen niet. Nederlandse onderwerpen moet je in het Nederlands behandelen, voor een Nederlands publiek. In je eigen taal ben je veel genuanceerder dan in een tweede taal. Je moet je moedertaal koesteren, want je wilt je nauwkeurig en subtiel kunnen uitdrukken. Daarnaast is het schrikbarend hoe de kennis van de Duitse en Franse taal achteruit is gegaan.” Het nieuws van de universiteit volgt ze nauwgezet via DUB. En door haar aanwezigheid bij plechtigheden, zoals de opening van het academisch jaar, creëert ze zelf betrokkenheid.

We hadden een minder formele omgangsvorm dan gebruikelijk

Lopend tussen mensen van bijna dertig jaar jonger, voelt Van Winter nauwelijks generatieverschil. “Voor mijn gevoel hoor ik bij de generatie van mensen die nu tegen de 70 zijn. Ik ga ook trouw naar afscheidscolleges van oud-studenten, zoals dat van Frits van Oostrom binnenkort.”

In de jaren 60 waren deze mensen haar studenten. “Zij wilden af van de ouderwetse professoren-universiteit, die gekenmerkt werd door hoogleraren die het allemaal voor het zeggen hadden en geen opening gaven voor nieuwe ideeën. Ik gaf deze studenten in alle opzichten gelijk. We hadden een minder formele omgangsvorm dan gebruikelijk. Ook toen ik van medewerker hoogleraar werd, heb ik me Marietje laten noemen. En de mensen van deze generatie doen dat nog steeds.” Onder studenten was ze ook populair vanwege haar snelle nakijkwerk.

Met generatiegenoten liep het contact stroever. “Jongeren zagen wat in mij en ouderen zagen wat in mij. Maar mijn leeftijdgenoten niet. Hoe dat kan? Dat weet ik niet. Ik was in elk geval niet geliefd bij mijn leeftijdgenoten. Op de lagere school was er pesterij. Daar heb ik mij gewoon tegen gewapend. Zo van: Jongens, jullie doen maar. Jullie kletsen maar. Ik trek mij er niets van aan.”

Zelfs toen ik hoogleraar Geschiedenis was, werd ik niet uitgenodigd op theekransjes van vakgenoten

De lijn trok zich door tot haar loopbaan. “Ik werd wel geaccepteerd vanwege mijn wetenschappelijke prestaties, maar ik was duidelijk niet geliefd. Vakgenoten gunden mij sommige dingen niet. Misschien was het jaloezie. Dat ik cum laude promoveerde werkte niet in mijn voordeel. Het duurde nog tien jaar voordat ik lector (toen een rang net onder hoogleraar, red.) werd. En eigenlijk had ik op basis van wetenschappelijke verdiensten toe moeten treden tot de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, maar het was heel duidelijk dat collega’s dat niet wilden. Zelfs toen ik hoogleraar Geschiedenis was, werd ik niet uitgenodigd op theekransjes van vakgenoten. Terwijl ik wel een belangrijke rol kreeg om de vakgroep door moeilijke tijden te loodsen. Nee, ik denk niet dat het komt omdat ik vrouw was. Waarschijnlijk kennen anderen, ook mannen, dit fenomeen wel. Ik heb het geaccepteerd en werd er niet haatdragend door. Anderen nodigde ik gewoon bij mij thuis uit voor kransjes. Ik was van jongs af aan gewend dat leeftijdsgenoten iets tegen mij hadden. Dus dan moet je daar mee leren leven. Het was niet anders. Tegenwoordig heb ik nauwelijks meer leeftijdgenoten, dus dat probleem heeft zich vanzelf opgelost.”

Haar sociale kring bestond en bestaat uit mensen die veel jonger zijn. Jarenlang had ze een promovendiclub en recensieclub die regelmatig bijeenkwamen, maar die staan sinds corona op een laag pitje. Veel mensen ziet ze niet. Onaangekondigd bezoek heeft ze liever niet. Vroeger kwamen er eens twee jonge studentes zomaar langs. Had ze niets in huis en wist ze niet wat ze met hen aan moest.

Alleen zijn, Van Winter is het gewend. Eenzaam was ze nooit. “Nee, ik had en heb altijd genoeg te doen. Was altijd wetenschappelijk bezig. En ben altijd bezig met het bekijken van kunst. Het klinkt gek, maar ik haal veel uit het sociale contact met levende en dode kunstenaars. Als ik oude of moderne kunst bekijk, dan is het alsof ik een kunstenaar ontmoet. Wanneer ik naar een schilderij kijk, ben ik in contact met een persoonlijkheid. Een levende aanwezigheid. Musea en galeries bezoek ik in mijn eentje, de laatste tijd wat minder omdat ik wat minder mobiel ben. Maar in Utrecht ga ik nog regelmatig op ontdekkingstocht.”

Ik hoop tot op het laatst helder te blijven

Ze kan meevoelen met de toenemende eenzaamheid onder studenten. “Corona is natuurlijk funest geweest voor netwerken. Maar in z’n algemeenheid denk ik dat jongeren meer zelfbewustzijn en zelfvertrouwen nodig hebben. Datgene wat je doet, moet voor jou zinvol zijn. Wat een ander vindt, doet er niet toe.”

Zelf wordt ze voortgestuwd door haar nieuwsgierigheid, die haar toch ver heeft gebracht. Ze specialiseerde zich in Middeleeuwse en Gelderse geschiedenis. Haar proefschrift Ministerialiteit en ridderschap in Gelre en Zutphen wordt nog altijd als een standaardwerk beschouwd. Ook stortte ze zich in de Middeleeuwse kookkunst en voedingsleer, een vakgebied dat ze nog steeds niet heeft losgelaten. Op het tafeltje voor haar ligt het boek Geur. De vergeten sensatie, van Frank Bloem. “Hij is parfumeur van beroep en komt binnenkort bij me langs. Een kookvriendin stuurde hem op mij af. Ik ben bezig in een Egyptisch kookboek uit de veertiende eeuw. Samen gaan we kijken of we alle geuren kunnen reproduceren. Aan veel specerijen kan ik wel komen, maar niet aan alle. Ik mis nardusolie en nog iets valeriaan-achtigs. Dat neemt hij mee. Nou, dat is toch spannend?”

Marietje van Winter Foto: Museum Het Catharijneconvent

Ze is trots op wat ze heeft bereikt. Een dag voor het interview was er een congres van het Koninklijk Nederlandse Historisch Genootschap over voedingsgeschiedenis. “Dan mag je toch zeggen dat voedingsonderzoek carrière heeft gemaakt.” En veel zaken die ze voor Gelderland heeft onderzocht, zoals ministerialiteit en ridderschap, kregen navolging voor andere provincies. Graag blijft ze een vraagbaak voor anderen. “Want ik hoop tot op het laatst helder te blijven.”

Ze hield altijd al van wetenschappelijke puzzels oplossen, maar kreeg daar naar haar mening niet altijd de erkenning voor. Soms voelde ze zich een roepende in de woestijn. Zo is er volgens haar in de hele lijst van graven van Holland nog ene Dirk die nergens wordt genoemd en stond het kerkje van koning Dagobert uit 625 op een andere plek in de Utrechtse binnenstad dan gedacht wordt. Ze ervoer tegenwerking, andere meningen. Terwijl ze toch documentatie als bewijs had. “Maar ze komen er nog wel achter. Er komt heus nog wel een keer iemand die zich niet laat intimideren en mij gewoon gelijk gaat geven.” Ze slaapt er geen minuut minder om.

Je niet druk maken om wat anderen zeggen, te allen tijde op jezelf vertrouwen en je eigen pad bewandelen; Marietje van Winter is niet anders gewend.

Marietje van Winter Foto: Allard Willemse / inzet: UMU

Foto: Allard Willemse / inzet: UMU

Johanna Maria van Winter

Johanna Maria van Winter (roepnaam Marietje) is een lid van een adellijke familie en draagt het predicaat jonkvrouw. Haar vader Pieter Jan van Winter (1898-1990) was hoogleraar in de Nieuwere Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Marietje en haar zus zijn de laatste telgen van het adellijke geslacht Van Winter. De emeritus hoogleraar studeerde geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit Gent met als hoofdvak Middeleeuwen. In 1962 promoveerde ze op het proefschrift Ministerialiteit en ridderschap in Gelre en Zutphen. Vanaf 1963 werkte Van Winter aan een studie naar de Johannieters, een geestelijke ridderorde, waarover ze in 1998 het boek Sources concerning the Hospitallers of St. John in the Netherlands, 14th-18th centuries publiceerde. Sinds 1953 werkte Van Winter onder Diederik Enklaar in het vakgebied Middeleeuwse Geschiedenis. In 1972 verwierf ze een lectoraat en tussen 1980 en 1988 was ze hoogleraar Middeleeuwse Geschiedenis. Met ingang van 1989 nam ze afscheid als hoogleraar, maar bleef vervolgens wetenschappelijk actief, met als aandachtsgebieden de adel van Gelderland, middeleeuwse kookkunst en voedingsleer. Ze had een grafiekverzameling van ongeveer 800 werken, die ze nalaat aan het Rijksprentenkabinet van het Rijksmuseum Amsterdam.

Advertentie