Hebben je ouders niet gestudeerd? Maakt niet uit

Studenten zonder afgestudeerde ouders studeren even snel als studenten met een vader of moeder die wél een bul haalde. Toch zijn er opmerkelijke verschillen, zo blijkt uit een onderzoek onder Utrechtse studenten. 

Ondervinden studenten uit families waar het volgen van hoger onderwijs ongewoon is meer problemen tijdens hun studie dan studenten met ouders die wel weten wat studeren inhoudt? Het was een vraag waar de Universiteit Utrecht tot voor kort geen antwoord op had.

UU-onderzoeker Leoniek Wijngaards-de Meij bracht vorig jaar met enkele collega’s de verschillen tussen eerstegeneratie- en tweedegeneratiestudenten in Utrecht in beeld. Dit gebeurde met steun van fondsen uit het landelijke G5-project.

Het G5-project zou zich aanvankelijk drie jaar lang richten op het vergroten van studiesucces van allochtone studenten. Nadat het vorige kabinet de subsidie beperkte tot slechts één jaar, werd besloten de gelden te gebruiken voor meer algemene bestrijding van studie-uitval en ook te kijken naar de specifieke situatie van studenten, allochtoon of autochtoon, zonder pa of ma met een bul op zak.

“Op zich was dat niet eens een gekke gedachte”, zegt Wijngaards-de Meij. “In andere landen, met name in de VS, is er jarenlang specifiek beleid gevoerd voor studenten uit milieus waar hoger onderwijs een onbekend fenomeen is. Hier in Utrecht wisten we niet eens welk percentage van de studenten eerste generatie is. Laat staan of die groep bijzondere problemen ondervindt.”

Wijngaards-de Meij nam uiteindelijk drie groepen Utrechtse studenten door middel van vragenlijsten en gesprekken met zogenoemde focusgroepen onder de loep: studenten van de faculteit Geesteswetenschappen, studenten van de opleiding Farmacie en tot slot studenten van de faculteit Sociale Wetenschappen. In totaal ging het om 1026 bachelorstudenten.

Uit het onderzoek blijkt nu dat meer dan 30 procent van alle bevraagden eerstegeneratiestudent is en dus niet uit een gezin komt waar studeren normaal is. Wijngaards-de Meij: “Ik vond dat een opmerkelijk hoog percentage. Veel van mijn collega's verwachtten ook dat er meer ouders van studenten zelf gestudeerd zouden hebben.”

Ook blijkt dat de omvangrijke groep eerstegeneratiestudenten binnen hun studie niet meer of andere problemen ondervindt dan hun medestudenten. Wijngaards-de Meij: “In het algemeen zijn er geen verschillen als je puur naar factoren kijkt die direct met de opleiding te maken hebben.”

Beide groepen halen bijvoorbeeld ongeveer evenveel studiepunten en worstelen in ongeveer dezelfde mate met zaken als de Engelse taal of met de motivatie voor hun studie. Eerstegeneratiestudenten kloppen ook net zo vaak aan bij studieadviseurs als tweedegeneratiestudenten.

Ten slotte oordelen de twee groepen grofweg hetzelfde over de informatievoorziening vanuit de de universiteit. Of misschien moet over dat laatste gezegd worden: ze zijn net zo ontevreden. De informatie via OSIRIS en de universitaire website, bijvoorbeeld als het gaat om het volgen van keuzevakken of minoren, laat zeer te wensen, vinden opmerkelijk veel studenten. Ook opvallend: ouderejaars studenten bij Geesteswetenschappen en Sociale Wetenschappen geven vaak aan niet te weten dat ze een tutor hebben.

Toch zijn er ook zeer belangrijke verschillen tussen de twee groepen studenten, zo komt uit het onderzoek naar voren. Maar die hebben weinig met de studie zelf te maken. Zo vinden eerstegeneratiestudenten het prettiger om thuis te studeren dan tweedegeneratiestudenten. In de UB studeren vinden ze minder aangenaam. Waarom? Wijngaards-de Meij kan slechts speculeren. Misschien dat tweedegeneratiestudenten vaker in een druk en rommelig studentenhuis wonen? Ze weet het niet.

Ook blijken studenten van wie de ouders nooit gestudeerd hebben, moeilijker met hun vader en/of moeder te kunnen praten over hun studie en hebben zij minder het gevoel dat hun ouders ze stimuleren. Wijngaards-de Meij: “Wel even ter relativering: ook eerstegeneratiestudenten kunnen meestal goed praten over hun studie met hun ouders en ondervinden steun. Maar dus wel in mindere mate dan tweedegeneratiestudenten.”

Eerstegeneratiestudenten besteden ten slotte meer tijd aan een bijbaantje dan tweedegeneratiestudenten. Bovendien werken zij vaak om in hun levensonderhoud te voorzien. Tweedegeneratiestudenten noemen cv-building vaker als reden om een bijbaan te nemen.

Wijngaards-de Meij waarschuwt daarom: “Alle studenten, met of zonder gestudeerde ouders, geven in ons onderzoek aan dat hun studie eronder lijdt als ze meer gaan werken. Je zou kunnen zeggen dat eerstegeneratiestudenten harder hun best doen, aangezien ze niet minder studiepunten behalen terwijl ze meer uren betaald werk verrichten naast hun studie. De vraag is hierbij of er een kantelpunt is. Wat als eerstegeneratiestudenten straks in een sociaal leenstelsel nóg meer tijd kwijt zijn aan een bijbaan? Dan kan dat ten koste gaan van studieresultaten.”

Geïnteresseerd in alle resultaten van het onderzoek? Hier de resultaten van de faculteit Geesteswetenschappen, hier van de opleiding Farmacie en hier van de faculteit Sociale Wetenschappen.

Studiebegeleiding op maat

De resultaten van het onderzoek naar verschillen tussen eerste- en tweedegeneratiestudenten zijn van belang voor het verbeteren van de studiebegeleiding. Dat zegt Marieke de Bakker, beleidsmedewerker bij Sociale Wetenschappen en bij de universitaire bestuursdienst.

Door mee te doen aan het G5-project kan de UU volgens De Bakker dieper duiken in de obstakels die studenten, met name ook allochtone studenten, ondervinden bij het studeren. “Als universiteit willen we graag dat elke student de ondersteuning krijgt die hij of zij nodig heeft. Daarom is het goed als we weten of er specifieke factoren van invloed kunnen zijn op het studiesucces.”

Bij de start van het G5-project onderzocht de UU hoe het staat met het studiesucces van allochtone studenten (volgens de CBS-definitie van ‘niet-westerse allochtoon’) aan verschillende faculteiten van de UU. Bij Farmacie, Rechtsgeleerdheid en Geesteswetenschappen bleken allochtone studenten het minder goed te doen dan ‘westerse’ studenten. Zij waren na vier jaar minder vaak klaar met hun bacheloropleiding.

Uit het onderzoek van Wijngaards-de Meij blijkt nu dat de ondervraagde allochtone studenten die op dit moment studeren bij de faculteit Geesteswetenschappen ongeveer evenveel studiepunten halen als autochtone studenten. Bij Farmacie en Sociale Wetenschappen doen allochtone studenten het echter minder goed dan ‘westerse’ studenten.

Tegelijkertijd geven allochtone studenten bij de opleiding Farmacie in veel sterkere mate dan andere bevraagde allochtone studenten aan belemmeringen te ondervinden in hun studie. Zij zeggen moeite te hebben met academische vaardigheden en de Nederlandse taal, maar ze zijn ook veel tijd kwijt aan ziekte, werk en familie. Bij farmaciestudenten is ook de overlap tussen ‘allochtoon’ en ‘eerstegeneratiestudent’ groot, zo laat het onderzoek zien.

Volgens De Bakker maken de resultaten duidelijk dat studiebegeleiding op maat voor alle studenten zinvol is, maar dat het ingewikkeld is, misschien wel onmogelijk, om daarbij doelgroepen te onderscheiden. Dé allochtone student bestaat niet. Een uniforme aanpak voor de studiebegeleiding van deze groep heeft volgens haar daarom geen prioriteit.

De Bakker: “We horen vanuit de faculteiten ook weinig vragen over of problemen met allochtone studenten. De verbetering van studiebegeleiding staat aan de UU sowieso hoog op de agenda in het kader van de onderwijsvernieuwing BaMa 3.0. Andere factoren zijn daarbij misschien wel veel belangrijker. Dit onderzoek van Leoniek, maar ook eerder onderzoek van Peter van der Heijden, laat bijvoorbeeld zien dat mannen het bij een aantal studies slechter doen dan vrouwen. De problemen van mannelijke studenten vragen wellicht wel om meer aandacht dan de problemen van allochtone studenten.”

 

Advertentie