Hoe de docent van het jaar studenten een duwtje richting arbeidsmarkt geeft …
Hoogleraar Sociale en Economische Geschiedenis Maarten Prak pakt soms zelf de telefoon om een masterstudent aan een netwerkgesprek te helpen. De nieuwe docent van het jaar vindt dat de universiteit meer oog moet hebben voor wat de arbeidsmarkt van academici verwacht. “Geschiedenisstudenten worden geen historicus, maar minister-president of koning.”
Maarten Prak is een onderwijsdier. Afkomstig uit een Rotterdams onderwijsgezin - zijn vader gaf les aan de TU Delft, zijn moeder op een ivo-mavo - is het doceren hem met de paplepel ingegeven. Er is niet veel leuker dan kennis overbrengen. Dat doet hij dan ook met zichtbaar enthousiasme op allerlei plekken en manieren. Vorig jaar was hij bijvoorbeeld nauw betrokken bij de succesvolle NTR-serie De Gouden Eeuw.
Zijn geschiedenisstudenten prijzen de hoorcolleges en werkgroepen van de hoogleraar Economische en Sociale Geschiedenis. De gedrevenheid van Prak maakt zijn colleges misschien af en toe een tikje chaotisch, maar studenten zijn helemaal bij de les. 'Een ware belevenis', zo werd zijn onderwijs in het juryrapport voor de universitaire docentprijs omschreven.
Maar 'docent van het jaar' word je niet met alleen maar goed onderwijs. Prak kreeg de titel dit jaar ook, en misschien wel vooral, omdat hij studenten voorbereidt op wat de maatschappij straks verlangt. In een universiteit waar studenten maar al te vaak klagen over gebrekkige loopbaanbegeleiding ligt dat nog niet erg voor de hand.
Een gesprek in vijf episoden met Maarten Prak over zijn persoonlijke inzet voor uitvliegende masterstudenten die niet goed weten wat ze willen en kunnen.
I ‘Veel afgestudeerde masterstudenten gingen nóg een master doen. Ik dacht: Wat is dat nou?’
“Als coördinator van een masterprogramma hield ik exit-gesprekken met studenten. Dan vroeg ik of de studie een beetje aan hun wensen had voldaan, en ik vroeg natuurlijk ook wat ze na hun afstuderen gingen doen. Tot mijn groeiende verbazing hoorde ik steeds meer studenten zeggen: nóg een master. Ik dacht: wat is dit nou? Maar langzaam begon ik dat te begrijpen. Studenten vonden wel dat ze allerlei interessante dingen hadden geleerd, maar ze wisten niet hoe ze een baan moesten krijgen.”
II ‘Het is handig als je weet wat stakeholders zijn, of als je weleens van een SWOT-analyse hebt gehoord’
“Mijn dochter die in Engeland een master deed op het gebied van museumstudies, moest een beleidsnotitie schrijven voor een museum. Dat leek mij een heel nuttige oefening. Nu verdiepen masterstudenten zich tijdens mijn cursus Welfare State, die ik samen met universiteitshoogleraar Paul Schnabel geef, niet alleen in de geschiedenis van de verzorgingsstaat, maar schrijven ze ook twee beleidsnotities: één over bezuinigingen binnen een publieke instelling, een andere over kwaliteitsverbetering. Als ze gaan solliciteren is het handig dat ze weten wat stakeholders zijn, of dat ze weleens van een SWOT-analyse hebben gehoord – en er zelf één hebben uitgevoerd.”
III 'Sommige collega’s vinden dit beunhazerij'
“Een universiteit is geen arbeidsbureau en in de master moeten we zeker niet alleen maar bezig zijn met wat studenten straks op de arbeidsmarkt doen. Maar het kan geen kwaad dat er één cursus is die hen daarop voorbereidt. Ik vind het belangrijk dat zo'n cursus er is en van studenten hoor ik dat ze iets hebben geleerd dat ze daarvoor niet konden.
“Sommige collega’s vinden wat ik doe in die cursus beunhazerij. Inderdaad, ik heb niet doorgeleerd in de bestuurskunde. Maar ik ben wel beleidsmedewerker van de universiteit geweest, en in mijn latere loopbaan heb ik veel bestuursklussen gedaan. Ik snap best wel een beetje hoe beleid in elkaar zit. Dat geldt al helemaal voor Paul Schnabel. Bovendien pretenderen we niet veel. Het wetenschappelijke zit vooral in wat we vertellen over de geschiedenis en de opzet van de verzorgingsstaat, niet in de praktische opdrachten."
IV 'Bel een kennis van een kennis van een kennis van je ouders'
“Geschiedenisstudenten worden geen historicus, maar minister-president of koning. Dat zeg ik tegenwoordig graag. In Nederland is dat toevallig echt zo, maar wat ik bedoel is dat onze afgestudeerden vaak heel weinig doen met dat historische, maar kennelijk wel een beetje snappen hoe de wereld in elkaar zit. Alleen levert je dat helaas niet meteen een droombaan op; je moet tussenstappen maken. Onze studenten vinden het lastig die eerste stap te zetten, weg van vakkenvullen bij de Albert Heijn naar iets dat perspectief biedt op een baan van academisch niveau.
“Daarom hebben Paul en ik met elke masterstudent in onze cursus een gesprek van een kwartier over wat ze na hun studie willen doen. Heel vaak is het antwoord: 'ik heb geen idee'. Dan praten we over hun voorkeuren: bedrijfsleven of publieke sector, samenwerken of alleen op een kamertje; heel eenvoudige dingen. De volgende vraag is dan: hoe pak je dat aan? Ik vertel ze dat ze niet meteen een baan moeten zoeken, maar een project. Dat ze bijvoorbeeld een kennis van een kennis van een kennis moeten vragen of ze een keer mogen meelopen. Maar soms spreek ik ook mijn eigen netwerk aan, dan bel ik op en vraag of mijn student een keer mag komen praten.
“Of studenten baat hebben bij de raad die ze krijgen? Eerlijk gezegd: geen idee. De follow-up hebben we helaas nog niet goed georganiseerd.”
V 'Voor niets gaat de zon op'
“Het percentage jongeren dat hoger onderwijs volgt is in de afgelopen decennia verveelvoudigd. Dat betekent dus ook dat de rol van de universiteit is veranderd. Bij bèta-opleidingen kun je nog zeggen dat veel afgestudeerden iets onderzoekachtigs gaan doen, maar bij onze studenten is dat niet zo. Dan moeten we ze dus ook niet opleiden als onderzoekers. Studenten moeten wel onderzoeksvaardigheden leren, dat is iets anders.
“Als voorzitter van de commissie Hoger Onderwijs van de KNAW pleit ik voor een ‘vermaatschappelijking’ van het hoger onderwijs. Ik mijd bewust het woord ‘valorisatie’ omdat het dan alleen maar om geld lijkt te gaan, terwijl ik het ook over cultuur, waarden of kennis wil hebben. Universiteiten moeten geen hbo worden, maar wel nadenken over wat de maatschappij vraagt. Zo’n mastercursus die ik geef, past in die visie. In de nieuwe opzet van de éénjarige masteropleidingen richt de faculteit Geesteswetenschappen zich nu bijvoorbeeld ook steeds meer op gestructureerde stages en projecten met maatschappelijke instellingen.
“In mijn gesprekken met studenten wijs ik ze ook op hun eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid. Wil je een extra master gaan volgen? Maak mij dan duidelijk dat die master jou echt iets extra’s oplevert waarmee je straks beter die stap naar de arbeidsmarkt kunt zetten. Maar kom niet aan met uitstelgedrag omdat je het nog niet weet. Dan weet je het volgend jaar waarschijnlijk nog steeds niet, joh. Extra kennis is altijd leuk. Maar voor niets gaat alleen de zon op.”
De tijd die Prak in die gesprekken steekt, betaalt zich volgens hem dubbel en dwars terug. “Studenten presteren gewoon beter. En voor jezelf is het bevredigend om niet alleen tegen die 80 studenten aan te praten - wat meestal overigens erg leuk is - maar ook een keer één op één een gesprek te voeren.”
Toch, vindt Prak, moeten we de lof die de docentenprijs met zich meebrengt, niet overdrijven. “Veel collega’s doen dit al jaren. Deze docentprijs beschouw ik ook als aanmoediging voor al die anderen om daar, ondanks de bezuinigingen, vooral mee door te gaan.”