Hoogleraar en jurylid Buelens: ‘Je wordt een betere schrijver als je veel leest’
Wie leest nog Gerard Reve, Jan Wolkers en Renate Dorrestein? Of vooruit: Arnon Grunberg, Maartje Wortel en Herman Koch? Steeds minder jongeren, blijkt uit allerlei onderzoeken en cijfers. Het aantal studenten Nederlands is landelijk in tien jaar tijd gehalveerd – de VU doekte zelfs de hele studie op. Vooralsnog staat de Utrechtse opleiding die nog maar vijftig eerstejaars telt, niet op losse schroeven, zegt hoogleraar Geert Buelens. “Toch hebben we in Nederland een merkwaardige houding ten opzichte van onze eigen taal en cultuur. Het is ondenkbaar dat men in Duitsland zou besparen op Duits, of dat ze aan de Sorbonne zouden zeggen: Frans, zo belangrijk is dat niet.”
Als onderzoeker houdt Buelens zich bezig met de wisselwerking tussen literatuur en maatschappij. Zelf is hij allesbehalve een ivoren toren-wetenschapper. Hij publiceerde dichtbundels, boeken, essays en columns, en siert zowel in zijn geboorteland België als in Nederland regelmatig de opiniepagina’s. In de Volkskrant maakte Buelens zich deze zomer met collega Els Stronks druk over de lees- en schrijfvaardigheid van jongeren. “Deze kwestie reikt verder dan de universiteit. Zeker, het gaat over de toekomst van de literatuur, maar het is eigenlijk nog veel fundamenteler: het gaat ook over de toekomst van onze democratie.”
De toekomst van de democratie? Dat moet u even uitleggen…
“Dat er minder literatuur wordt gelezen, hangt ermee samen dat de leesvaardigheid van Nederlanders daalt. En mensen die niet goed kunnen lezen, kunnen nauwelijks meedraaien in onze samenleving. Eind oktober las ik een column van Sheila Sitalsing – vind ik overigens de beste columnist van Nederland! – waarin ze schreef dat zo’n 20 procent van onze bevolking in de knel raakt met de overheid. Dat komt doordat de overheid nauwelijks nog van mens tot mens communiceert. Als je belt, krijg je zo’n bandje waar je niet doorheen komt. De Belastingdienst stuurt brieven. Maar als je die niet begrijpt, sta je op een enorme achterstand. Een groot deel van de huidige onvrede in de maatschappij, stelt Sitalsing, ontstaat daar. Ik denk dat ze helemaal gelijk heeft.”
Hoe komt het dat Nederlanders minder taalvaardig zijn?
“Leerkrachten moeten kinderen vandaag de dag ontzettend veel leren, in ondankbare omstandigheden. School is een opvangplek geworden voor allerlei psychosociale en culturele problemen. De kernopdracht – kinderen leren lezen en schrijven – komt daardoor onder druk te staan. Daarnaast is de concurrentie op de entertainment- en ontspanningsmarkt enorm toegenomen. Kort gezegd: mensen kijken Netflix en lezen minder. Begrijp me niet verkeerd, ik ben de laatste om te zeggen dat de beeldcultuur een probleem is. Zelf houd ik ook ontzettend van series kijken. Maar met die concurrentie moet je wel rekening houden.”
Even advocaat van de duivel: jongeren lezen wel veel op hun smartphone.
“Zeker, dat is zo! Ze lezen op hun telefoon en ze lezen ondertitels. Dat is mooi, want alles draagt bij aan belezenheid. Maar boeken lezen – lang en geconcentreerd lezen – is toch wat anders dan een kort berichtje op je telefoon. Uit internationaal onderzoek blijkt dat kinderen die vaker fictie lezen, ook beter kúnnen lezen: ze begrijpen de tekst beter, en krijgen daardoor meer begrip over het onderwerp. Niet zo raar, natuurlijk.”
Waarin is een boek pakken anders?
“Er zit iets heel primairs in verhalen en leesplezier. Toen ik zelf zeven of acht was, ging de meester aan het eind van de dag voorlezen. Altijd een superspannend verhaal, je wilde gewoon weten: hoe gaat het verder? Fictie stimuleert je verbeelding en laat je door de ogen van andere mensen naar de wereld kijken. Dat geeft inzichten die je moeilijk op een andere manier kunt krijgen: echt vóelen wat het is om iemand te zijn, of iets mee te maken. Je ziet steeds vaker dat mensen zich in maatschappelijke discussies helemaal ingraven in een positie. Dat ze niet meer in staat zijn om naar andere standpunten te luisteren, en daar eventueel de merites van te erkennen. Nogmaals, ik zeg niet dat literatuur beter is dan film of televisie. Dat vind ik niet, écht niet. Maar het heeft een eigen kracht en waarde. En die kun je alleen ervaren als je er vaak mee in contact bent gekomen.”
En dat lukt niet, door het overvraagde systeem?
“Precies. Om lees- en schrijfplezier te vinden, moet je rust en ruimte hebben. Om te spelen met taal, om te ervaren dat je daarmee verschillende vormen van communicatie kunt bedrijven. Op dit moment hebben we een onderwijssysteem waarin elke seconde verantwoord moet worden. Bij eindexamens wordt nooit gevraagd of een tekst spannend of enthousiasmerend is. Je hebt natuurlijk de verplichte leeslijst op middelbare scholen. Ik kom uit België en heb dat zelf niet meegemaakt, maar ik heb zelden de indruk dat mensen er heel enthousiast van worden.”
De kritiek op die lijst is vaak dat tieners worden verplicht om een bepaald soort boeken te lezen, en daardoor helemaal afhaken. Ziet u dat ook zo?
“Ik ben daar niet helemaal over uit. Bij wiskunde vragen ze ook niet of je je kunt identificeren met pi, zeggen sommigen. Dat is waar. Aan de andere kant, dingen die worden opgelegd, zijn vaak minder aantrekkelijk. Weet je, literatuur heeft in onze cultuur niet meer dezelfde plaats als vroeger. Daar kun je bedroefd over zijn, maar ik denk dat je dat gewoon moet vaststellen.”
Merkt u die afnemende interesse in literatuur ook bij uw eigen studenten?
“Nou, eigenlijk niet. De echt goede en geïnteresseerden, die zijn nog steeds erg goed. Ik heb niet de indruk dat dat minder is dan twintig jaar geleden. Het gaat vooral om jongeren die we aan de universiteit niet zien.”
Met collega Els Stronks zette u het project Taalbaas op, waarin scholieren workshops konden volgen bij schrijvers die door de coronacrisis thuiszaten. Is dat de manier om die brede groep weer aan het lezen en schrijven te krijgen?
“Met Taalbaas wilden we jongeren laten ervaren dat het léuk kan zijn om bezig te zijn met tekst. Tegelijkertijd wilden we schrijvers en andere spoken word-artiesten uit de brand helpen. Die combinatie bleek een succes. Schrijven is een goede manier om jongeren te laten kennismaken met taal. Omdat je zelf iets máákt. Ongeveer een kwart van de deelnemers kwam binnen met het idee dat ze een taalachterstand hadden, die ze via Taalbaas een beetje in wilden lopen. De pilot was nog te kort om van een echt succes te spreken, maar die jongeren waren er wél.”
Over schrijven gesproken: u bent jurylid van de wedstrijd voor de nieuwe UU-Campuscolumnist, georganiseerd door DUB. Welke tip wilt u deelnemers geven?
“Om een koppeling met mijn eerdere verhaal te maken: je wordt een betere schrijver als je veel leest. Dat geldt voor journalisten, voor literaire schrijvers, eigenlijk voor iedereen. Dus aan mensen die overwegen een column in te sturen, zou ik zeggen: lees goede columnisten. Zoals gezegd, Sheila Sitalsing vind ik een voortreffelijk voorbeeld.”
Wat maakt iemand als Sitalsing zo goed?
“Zij informeert zich, schrijft het ontzettend goed op én maakt een punt waar urgentie vanuit gaat. Kijk, je hóeft een column nooit te lezen; het mag dus niet als werk aanvoelen. Je begint eraan, en voor je het weet heb je ‘m uit. Dat komt doordat-ie technisch heel goed in elkaar zit. Daarbovenop is Sitalsing scherp en inhoudelijk. Ook als campuscolumnist is het denk ik mooi als je een standpunt inneemt. Weet je, meningen zijn heel goedkoop, iedereen roept van alles. Als DUB iets publiceert, moet dat echt bijdragen aan onze kennis of aan het debat. Dus als columnist duik je bijvoorbeeld de notulen in: waar had de U-raad het over? Zodat je met feiten onderbouwd een punt kunt maken. In het beste geval dan hè, want dit is makkelijker gezegd dan gedaan.”
Tot slot: waar gaat u als jurylid op letten?
“Ik ga vooral letten op of een column gemakkelijk wegleest. Moet ik wérken, of neemt een tekst mij mee? Er zijn typen teksten waarvoor je je best moet doen om ze uit te lezen, wetenschappelijke artikelen bijvoorbeeld, maar een column heeft dat bij voorkeur niet. Dus daar ga ik naar kijken: leest-ie lekker en zet het me aan het denken.”
Foto's: Ivar Pel