Internationaal gaan de deuren niet open voor NWO-winnaars
Het winnen van een Veni, vidi of vici-subsidie maakt de wetenschappers onafhankelijk. Ze kunnen hun eigen groep starten. Nationaal gaan deuren makkelijker open, maar internationaal heeft het weinig effect. Dit is deel 2 over de ervaringen met het krijgen van een NWO-subsidie.
Het aanvragen van een subsidie voor de NWO Vernieuwingsimpuls kost veel tijd en je moet je aanvraag verdedigen tegenover een brede groep wetenschappers. Je moet dus enerzijds vernieuwend zijn op je vakgebied, maar toch ook niet vakgenoten weten te overtuigen. Dat schreven we in deel 1 van de serie over de ervaringen van een aantal winnaars van Vidi en Vici-subsidies
Prijzen met verplichtingen
Wat is er nu begeerlijker dan het winnen van een prijs? Totdat blijkt dat er aan het winnen van de prijs ook verplichtingen verbonden zijn. De meeste academische prijzen zijn geen prijzen à la Staats- of Postcodeloterij. Het zijn prijzen met verplichtingen.
De winnaars van bijvoorbeeld een Veni, Vidi of Vici krijgen een geldbedrag. Maar dit zijn geoormerkte bedragen, bedragen die een goed afgebakende bestemming hebben. In die zin zijn de vernieuwingsimpulsen van NWO in strikte zin geen prijzen, hoewel ze in de volksmond wel zo genoemd worden.
Wie is professorabel?
Celbiologe Anna Akhmanova ontving zowel een Vidi (2001) als een Vici-subsidie (2007). Zij spreekt consequent over ‘de vernieuwingsimpuls’. “De Nobelprijs is een prijs, de vernieuwingsimpulsen zijn gewoon een subsidie.” Ze legt uit dat het veel meer een systeem is om het onderzoek te stimuleren. “De vernieuwingsimpulsen bepalen in Nederland heel veel op het vlak van de dynamiek in onderzoeksgroepen. Wie wordt onafhankelijk? Wie kan een groep opstarten? Wie is professorabel? Op die manier speelt het een rol. Daar wordt naar gekeken.”
Geen internationale bekendheid
Wat is de rol van prijzen als de Veni, Vidi en Vici ofwel de vernieuwingsimpulsen nationaal en internationaal? Internationaal blijken deze niet zo’n grote rol te spelen. Akhmanova: “Ik kan niet zeggen dat het NWO-systeem internationaal zichtbaar is. In mijn vakgebied zijn de Verenigde Staten heel belangrijk, maar daar hebben ze hun eigen wereld met hun eigen subsidies. Ze kijken niet zo naar wat anderen krijgen.”
Ook volgens Vidi-winnaar Ellen Hamaker en Vici-winnaar Marcus Düwell is men in het buitenland niet echt bekend met het Nederlandse systeem. “Dan moeten ze wel weten waarmee het te vergelijken is, dus welk bedrag de subsidie inhoudt”, zegt Hamaker, verbonden aan de afdeling Methoden en Statistiek van de faculteit Sociale Wetenschappen.
“Als je kan zeggen dat je een Vici hebt, opent dat wel deuren binnen Nederland”, vertelt Düwell, directeur van het onderzoekinstituut voor Filosofie en Religiewetenschap “maar zelfs in Duitsland zegt het ze niets.” De prijzen hebben ook op andere punten internationaal niet echt impact; ze hebben bijvoorbeeld geen invloed op artikelen, waar en hoe snel die gepubliceerd worden. Publicaties zijn immers onderhevig aan peer reviews en deze worden dus puur op de inhoud beoordeeld.
Grote verschillen per vakgebied
De impact van het onderzoek is ook afhankelijk van het wetenschappelijke vakgebied. Dat heeft ook invloed voor de manier waarop je de subsidie kan gebruiken. Düwell: “Filosofie is over het algemeen erg individualistisch; het is minder vanzelfsprekend dat je daar een groep van bij elkaar krijgt. Filosofen hebben de neiging ruzie met elkaar te maken. De kunst is dan om het zo aan te pakken dat je nog een thematische focus hebt. Ik kan met dezelfde instrumenten: computer, bibliotheek, werkruimte en salaris me net zo makkelijk richten op een heel ander onderzoek; in een lab lukt je dat niet.”
Akhmanova: “De vernieuwingsimpuls heeft mij meer vrijheid gegeven te doen wat ik wilde dan het me beperkt heeft, namelijk de ruimte om fundamenteel onderzoek te doen.”
Geen tijd voor onderwijs
Kom je met een subsidie op zak nog wel toe aan onderwijs geven? Ook dat verschilt per discipline. Düwell komt eigenlijk helemaal niet toe aan het geven van onderwijs: “Maar dat vind ik wel een probleem. Veel van de hoogleraren filosofie moeten zich nu vanwege bestuurlijke verplichtingen grotendeels in het onderwijs laten vervangen, maar dat is zeker op den duur geen goede ontwikkeling. Juist in het eerste jaar is het belangrijk een overzicht van het vakgebied te krijgen en dat vergt een zekere senioriteit van de docent.”
Hamaker heeft zich met haar subsidie ‘uitgekocht’ voor het geven van een deel van het onderwijs. “Wij geven normaal 60 procent van de tijd onderwijs en dan heb je dus 40 procent voor onderzoek. Ik heb nu 75 procent onderzoek en 25 procent onderwijs.”
Voor Akhmanova is er op dat punt eigenlijk niets veranderd. Het onderwijs dat ze voor de toekenning al gaf, bleef ze – zeker voorlopig – geven, hoewel er wel wat verschuivingen in zijn gekomen, ook omdat ze van Rotterdam naar Utrecht kwam met haar onderzoeksgroep. Maar ze merkt wel op een ander punt een verandering in haar taken; ze staat veel minder zelf in het lab.
Managen neemt veel tijd in beslag
In plaats daarvan houdt ze zich veel meer bezig met schrijven, organiseren en managen. Ook voor Hamaker geldt dat een deel van de 75 procent onderzoekstijd gaat naar begeleiden van aio’s en dat soort zaken.
Hoewel Hamaker vindt dat de nadelen erg klein zijn in verhouding tot de voordelen, noemt ze wel de verantwoordelijkheid die ze als een druk ervaart. “Het schept verwachtingen, bij jezelf en bij anderen, ook in verband met de financiering. Ik heb nu een Veni en een Vidi gehad, maar wat is het volgende? Is er wel een volgende? Twee maanden geleden had ik opeens een supergoed idee voor een volgend onderzoek, maar drie maanden geleden dacht ik nog, wat moet ik straks? Je weet dan wel, ik wil nog wat zus of wat zo, maar hoe vind ik daarvoor een overkoepelend idee, zodat het een groter geheel wordt. Je zit toch een beetje in die ratrace van iedere keer een stapje hogerop.”