Promotieonderzoek naar geschiedenis op de UU
Invloed ondersteunend personeel is met de jaren steeds groter geworden
“Herkent de promovendus dat bij het wetenschappelijk personeel onbehagen bestaat over de invloed van het ondersteunend personeel op het beleid van de universiteit? Soms denk ik dat wij als wetenschappers hen ondersteunen in het bereiken van hun ambities.” Dit was een prikkelende vraag van de Utrechtse hoogleraar Bert Theunissen tijdens de promotie op vrijdag 11 oktober over de ontwikkeling en organisatie van het ondersteunend personeel bij de Utrechtse universiteit tussen 1876 en 2011. Net ervoor had de Groningse hoogleraar Klaas van Berkel al aangestipt dat het proefschrift vooral het perspectief van het ondersteunend personeel laat zien en niet de wetenschappers aan het woord had gelaten hoe zij de ontwikkeling van het obp hebben ervaren.
Het was een bijzondere setting in de Senaatzaal van het Academiegebouw. Deze keer ging het proefschrift over de universiteit zelf en kwamen de hoogleraren achter de tafel met vragen waarbij ze vooral hun eigen ervaringen op de voorgrond plaatsten. Bas Nugteren, die zelf een hele carrière als beleidsondersteuner en directeur van museum en Sterrewacht Sonnenborgh achter de rug heeft, wil juist in zijn proefschrift het belang van het ondersteunend personeel aantonen. De titel van de publieke versie van het boek Die zorg droeg voor dit goede verloop geeft dat ook aan.
Promotie Bas Nugteren. Foto: DUB
Nugteren beaamde tijdens de promotie dat hij in dit onderzoek gekozen heeft voor het perspectief van het ondersteunend personeel, omdat over deze groep nog maar weinig onderzoek is gedaan. Hij wilde dat in kaart brengen. En daarbij heeft hij niet het idee dat het ondersteunend personeel er zit om de wetenschappers te pesten met evaluatieformulieren of beleidsvoornemens. Volgens hem is de invloed van de ondersteuners in de loop der tijd toegenomen omdat de maatschappij meer verantwoording verlangt van de universiteiten. Universiteiten moeten steeds beter aantonen dat het publieke geld goed besteed wordt. Ook wordt van een universiteit meer visie verwacht om nationaal en internationaal te kunnen concurreren. Beleidsmedewerkers denken in opdracht van het universiteitsbestuur mee over de visie, maar dat gaat volgens Nugteren altijd in overleg met de decanen van de faculteiten.
Bedienden Botanisch lab. Voor het Botanisch Laboratorium in 1913, v.l.n.r.: bediende D.P.Löbel, assistent Van Raalte en werkvrouw Pietje Dietz (fotodienst GUA, HUA 86334).
Standenmaatschappij
Nugteren schetst in zijn proefschrift de ontwikkeling van het ondersteunend personeel aan de Universiteit Utrecht. In de tijd tot de Tweede Wereldoorlog bestaat het ondersteunend personeel vooral uit bediendes, amanuenses, stokers, werkvrouwen, een hortulanus, een pedel en enkele administratieve medewerkers. Over het algemeen waren zij ongeschoold. De meeste hadden niet meer dan lagere school gedaan. Ze hoorden er niet echt bij. “Het hoogste wat je kon bereiken als ondersteunend personeel, was het krijgen van waardering”, schrijft Nugteren.
Na de Tweede Wereldoorlog veranderde dat. De maatschappij moest opgebouwd worden. Het aantal studenten steeg en de roep om democratisering nam toe. Tot 1950 kende de faculteiten geen ondersteunend personeel. De faculteit was een plek waar hoogleraren informatie uitwisselden over onderwijs, onderzoek en leerstoelen. Alle beheerszaken en verantwoordelijkheden zaten bij de vele instituten en laboratoria. Daar zat ook het ondersteunend personeel. Het meeste administratieve werk voor de oorlog werd door de hoogleraren zelf gedaan. In 1940 telde het ondersteunend personeel 600 medewerkers van het ondersteunend personeel, in 1970 was dat aantal gegroeid tot 2500.
Nugteren geeft aan dat de universiteit geleidelijk afstand nam van het idee van de civitas academica van voor de oorlog. De universiteit werd daarin gezien als een community van hoogleraren en studenten. Nugteren noemt het een soort van standenmaatschappij. Status was belangrijk. Hoogleraren hadden het voor het zeggen. Medewerkers van het ondersteunend personeel waren echt ondergeschikt en stonden onderaan de ladder. Bij het Fysisch Laboratorium aan de Bijlhouwerstraat mocht bijvoorbeeld de lift alleen gebruikt worden door de mensen met een sleutel, en dat waren de hoogleraren.
Management revolutie
Deze standencultuur verdween geleidelijk. De universiteit werd meer een moderne organisatie. Steeds meer taken gingen naar de faculteit en ook het Bureau van de Universiteit groeide. De Wet Universitair Bestuur van 1972 speelde daarbij een grote rol. In deze wet kregen faculteiten een grotere rol en werd de medezeggenschap geregeld met Universiteitsraad en faculteitsraden. In die raden kreeg ook het ondersteunend personeel een stem.
Het aantal professionals nam ook toe. Nederland werd een verzorgingsstaat en dat zag je ook op de universiteit doordat er dienstverlenende taken en voorzieningen kwamen voor zowel studenten als medewerkers. Zo kwamen er functies als studentendecanen en personeelsfunctionarissen.
Een typerend voorbeeld van de verandering van het ondersteunend personeel noemt Nugteren de aanstelling van Wally van Lanschot, door de studenten in die tijd beter liefkozend ‘Tante Wally’ genoemd. Zij had gestudeerd, was preses van de UVSV geweest, had een enorm netwerk in Den Haag en leidde binnen de universiteit de opbouw van de studentenvoorzieningen. Zij stond aan de basis van studentenwelzijn aan de UU.
Ook ontstond er op de UU zelf ruimte om cursussen te volgen. Je ziet dat medewerkers lang in dienst blijven bij de universiteit en binnen de organisatie doorgroeien.
Vanaf de jaren 70 zet de groei van de universiteit door en is er sprake van een management revolutie. In heel West-Europa werd anders nagedacht over het functioneren van de universiteit. De politiek vroeg om een organisatie waarbij meer gekeken moest worden naar efficiency en effectiviteit van de bedrijfsvoering. Zoals een adviseur van de Unesco het verwoordde: ‘Tot nu toe werden universiteiten alleen beheerd en niet bestuurd’.
Een werkplek in de binnenstad in 1985 (Trans 6) voorzien van een eerste tekstverwerkingsapparaat (waarschijnlijk een Hewlett Packard 150) en op de voorgrond een dot-matrix-printer (fotodienst GAU, HUA 71436).
Voor de UU had dat gevolgen voor de organisatie. De manier van werken met aparte instituten en laboratoria werkte niet meer. Er komen meer centrale diensten, bijvoorbeeld op het gebied van audiovisuele middelen (OMI) en computervoorzieningen (Accu).
Vanaf die tijd komt er ook ruimte voor een andere groep professionals, namelijk de beleidsmakers. Elke faculteit en dienst heeft nu zijn eigen beleidsmakers en het gemiddelde opleidingsniveau van de ondersteunende medewerkers stijgt sterk. Veel medewerkers hebben een opleiding in het hoger onderwijs.
‘De organisatie is nog steeds te ingewikkeld’ Cartoon Niels Bongers, Universiteitsblad 15 januari 2009
Bezuinigingsoperaties
De discussie over de positie van het ondersteunend personeel neemt vanaf die tijd steeds meer toe. Moeten de taken gecentraliseerd worden of juist gedecentraliseerd? Horen taken als schoonmaak of beveiliging nog wel tot de kerntaken van de universiteit, of moet je die uitbesteden?
Nugteren beschrijft hoe de bezuinigingsoperaties elkaar in de jaren 80 en 90 in snel tempo opvolgden. Overigens betrof die landelijke bezuinigingsoperatie zoals Taakverdeling en concentratie (TVC) en Selectieve Groei en Krimp (SKG) ook wetenschappelijk personeel. Maar de impact bij het ondersteunend personeel was telkens groot. Vele mensen worden ontslagen of moesten een andere taak gaan vervullen.
De technologische ontwikkeling had ook een enorme neerslag op de organisatie van het ondersteunend personeel. In de jaren 70 en 80 kende de universiteit nog zo’n twintig telefooncentrales, vanaf 1992 had iedereen zijn eigen telefoon. Na de jaren 90 deden de personal computers hun intrede en eind jaren 90 kreeg het internet en de op papier geschrevenen briefjes werden vervangen door e-mail. Dat zorgde voor een andere manier van werken. Tegenwoordig gaat de communicatie via mobiele telefoons, teams en appgroepen. Zo kreeg de digitale ondersteuning een steeds belangrijkere rol en is er nauwelijks nog postbezorging.
Begin jaren 1980 verwerkte de postkamer jaarlijks zo’n 800.000 stukken, intern en extern. ICT maakte de functie grotendeels overbodig Foto: Maarten Hartman, archief Universiteitsblad.
In de politiek stak een neoliberale wind op waarbij steeds meer taken werden uitbesteed. Nugteren haalt Yvonne van Rooy aan. Zij was collegevoorzitter tussen 2004 en 2012 en zei dat de universiteit als het gaat om onderwijs en onderzoek geen bedrijf is, maar wat betreft de ondersteunende diensten zag ze weinig verschil met het bedrijfsleven.
Met name medewerkers van de schoonmaak, de catering en beveiliging waren lange tijd in dienst van de UU en nu werken de mensen wel bij UU, maar zijn ze in dienst van een ander bedrijf. In 1999 kregen 120 medewerkers van het Academisch Computer Centrum Utrecht (Accu) dat ze voortaan in dienst zouden zijn van het bedrijf Cap Gemini die een groot deel van digitaliseringstaken op zich had genomen. Vergelijkbare ontwikkelingen waren er op het gebied van catering, beveiliging en schoonmaak.
Nugteren signaleert hier wel een probleem. Zijn deze mensen nog wel ondersteunend personeel van de universiteit. Formeel niet, maar dat voelt anders. “ Wij worden als extern beveiligingsbedrijf door de universiteit ingehuurd. Ik draag kleding van ASI Security, maar voel me wel bij de UU betrokken. De obp’ers van de universiteit zijn mijn collega’s”, zegt Sandra die bij de faculteit Rebo werkt in het boek
Ook voor de studenten en medewerkers van de UU horen de mensen die gedetacheerd zijn erbij. Nugteren noemt als voorbeeld dat de studenten en medewerkers in 1978 actie voerden om schoonmaker Ada Claasen te behouden. Zij dreigde ontslagen te worden. En in 2000 was dat voelbaar bij het vertrek van Ploon Versteeg die jarenlang werkte in de koffiekamer van geesteswetenschappen. Bij haar afscheid werd gezegd: “Ploon is de spil van de faculteit. Je kunt bij haar je verhaal kwijt. Je komt elkaar tegen. De geur van koffie geeft een thuisgevoel.”
Ploon Versteeg bij het koffieluik. Foto: Evelyne Jacq, Ublad-archief
Netwerkorganisatie
Nugteren stopt zijn onderzoek in 2011, het jaar dat de naam De Uithof verandert in Utrecht Science Park. Hij noemt dat symbolisch voor een fase van intensieve samenwerking met kennisinstellingen, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. De universiteit is volgens hem nu een grootschalige en bedrijfsmatig ingerichte kennis- en deels ook netwerkorganisatie geworden. In die tijd kwam ook Bureau Berenschot met een onderzoek naar de rol van ondersteunend personeel binnen de universiteit. Formeel heeft ongeveer de helft van het personeel een aanstelling als docent of onderzoeker. Maar Berenschot kwam met een ander onderscheid waaruit blijkt dat een flink deel van het ondersteunend personeel wel degelijk een onderwijs- of onderzoekstaak heeft. Denk daarbij aan functies als analist of studieadviseur. In die redenering kan maar zo’n 20 tot 30 procent als overhead worden beschouwd. Dat zijn de ondersteunende taken, zoals administratie, die geen direct verband hebben met het onderwijs en onderzoek.
Eén op één dienstverlening (midden jaren 1990) Foto Maarten Hartman, UBlad-archief.
Universitair personeel
Tijdens de promotie krijgt Nugteren de vraag hoe hij aankijkt tegen het besluit van de universiteit om het onderscheid tussen wetenschappelijk en ondersteunend personeel te laten vallen en voortaan te spreken over universitair personeel. Hij ziet het besluit als een logisch gevolg vanuit de geschiedenis. De rol van het ondersteunend personeel is steeds belangrijker geworden om het onderwijs en onderzoek op de universiteit te realiseren. Zij hebben een essentiële bijdrage om de universiteit te laten functioneren.
Een enkele wetenschapper achter de promotietafel is nog niet helemaal overtuigd. Zij vinden dat het gezorgd moet worden dat het wetenschappelijk personeel meer betrokken moeten worden bij het bedenken van het beleid en moeten voorkomen dat een college van bestuur alleen nog maar uit managers bestaat. Geschiedenis hoogleraar Maarten Prak verwoordde zei: “Ik zie dat in landelijke bladen geworven wordt voor een rector. Moet dat een externe manager worden? Hebben we niet voldoende goede wetenschappers in huis en zou die dan niet een tegenwicht moeten bieden tegen de professionele managers?”
Win het boek over de geschiedenis van het ondersteunend personeel aan de UU
Bas Nugteren schreef een publieksversie van zijn proefschrift met de titel Die zorg droeg voor dit goede verloop. Het is uitgegeven door Uitgeverij Verloren en kost 29 euro. DUB mag drie exemplaren weggeven. Heb je interesse, mail dan voor 21 november je naam en adres naar dubprijsvraag@uu.nl