'Kennis over onderwijs moet je delen'
Acht Teaching Fellows hebben twee jaar de tijd om een aspect van het onderwijs in zijn of haar faculteit te verbeteren. DUB laat de acht aan het woord. Vandaag deel 7 met Susan te Pas van Sociale Wetenschappen. “Docenten moeten hun kennis over onderwijs meer gaan delen zoals dat op het vlak van het onderzoek heel gebruikelijk is.”
Universitair hoofddocent Susan te Pas heeft een niet onverdienstelijke carrière in het onderwijs. Juist daarom ziet ze met lede ogen aan dat de kennis die docenten in hun loopbaan opdoen, meestal bij die persoon blijft hangen. “Ik vind dat zo jammer. Veel mensen stoppen veel tijd in het geven van onderwijs, maar kennis en ervaring wordt zelden doorgegeven. Daardoor wordt het wiel steeds opnieuw uitgevonden.” De opdracht die ze zichzelf als Teaching Fellow heeft gegeven, is om er voor te zorgen dat docenten hun kennis en ervaring gaan delen.
Het klinkt zó logisch om kennis te delen. Ik begrijp niet dat daar iets speciaals voor geregeld moet worden?
“Dat zou je denken, maar meestal is het toeval als docenten hun kennis delen. De meesten nemen er de tijd niet voor. Directe collega’s die elkaar regelmatig tegenkomen, praten vaker over het onderwijs. Maar contacten tussen docenten van andere opleidingen of andere faculteiten ontstaan alleen bij toeval. In het onderzoek is dat anders. Met je onderzoek ben je op zoek naar een oplossing, naar antwoorden op je vragen en die probeer je actief te vinden bij andere onderzoekers; in het onderwijs is je doel anders en ligt het minder voor de hand om kennis te delen.”
Hoe bedoel je?
Docenten kunnen van elkaars aanpak leren, maar veel docenten vinden het op de een of andere manier lastig om elkaar om hulp te vragen. Je hoort een docent niet snel aan een andere docent vragen: ‘mijn college liep niet, kun je kijken waar het aan ligt’. Het rare is dat onderzoekers elkaar wel vragen om bijvoorbeeld presentaties van elkaar kritisch te bekijken. Mijn doel is dat het heel gewoon wordt om als docent feedback of raad te vragen aan een andere docent.
Wat kunnen docenten van elkaar leren, zeker als ze een heel ander vak doceren?
De meeste docenten willen zo goed mogelijk onderwijs geven, maar niet iedereen is even goed in alle aspecten van het onderwijs. Er is bijvoorbeeld altijd iets te leren van elkaars aanpak. Hoe hou jij de aandacht vast, hoe leg je ingewikkelde stof op een makkelijke manier uit?
Is er wel behoefte aan het uitwisselen van kennis en ervaring?
“Ja die is er zeker. Ik heb deze opdracht zelf bedacht en dat ik ben uitgekozen geeft denk ik ook wel aan dat veel meer docenten met hetzelfde idee rondlopen. Maar de meeste docenten hebben of nemen er de tijd niet voor om elkaar te ontmoeten en ervaringen te delen. Daarom moet er iets verzonnen worden om docenten bij elkaar te brengen.”
Hoe wil je dat gaan doen?
Dit jaar wil ik een aantal intervisie-bijeenkomsten plannen. Ik wil groepen van tien tot vijftien docenten uit verschillende opleidingen uit de hele universiteit bij elkaar brengen. Bijvoorbeeld een groep met tutoren of seniordocenten die studenten onderzoek leren doen of een groep met jonge UD’ers - collega’s die meestal jonger zijn dan 35 jaar.
“Voor deze groep wil ik kijken of er behoefte is aan een mentor- of coachsysteem. Je kunt je aardig vergalopperen als je college geeft. Docenten gebruiken zichzelf vaak als model. Zij denken dan dat wat zij interessant vinden of vonden als student, de studenten van nu dat ook zo vinden. Maar daar kan je je aardig in vergissen. Een docent kan een heel andere kijk op wetenschap hebben dan een student. Studenten hebben vaak ook heel andere doelen om iets te leren dan je als docent zou denken. Met een coach kom je daar sneller achter en kun je je colleges sneller aanpassen. Coaching kan zo een direct effect hebben, waar je op de lange termijn wat aan hebt.”
Hoe werkt een intervisiebijeenkomst?
“Ik wil een expert op een onderwerp uitnodigen en daarna is het de bedoeling dat de docenten hun ervaringen met elkaar delen, dat er een discussie ontstaat.”
Komen alle docenten aan de beurt?
“Dat denk ik niet. Ik schat dat er meer dan 200 docenten zijn en dit jaar zijn er vier bijeenkomsten gepland.”
Wat hoop je dat de bijeenkomsten zullen opleveren?
“Ik hoop dat de uitkomst zal zijn dat er een antwoord wordt gevonden om ervaring en kennis uit te wisselen zonder dat je er speciale bijeenkomsten voor hoeft te organiseren. Of dat er regelmatig bijeenkomsten zijn zoals een ontbijt met de rector of zo.”
Maar zijn het niet weer dezelfde docenten die zullen reageren op jouw oproep?
“Dat zit er natuurlijk wel in, maar ik hoop dat de actieve docenten niet al te dominant zullen zijn.”
Hoe ben je zelf in het onderwijs beland?
“Al op jonge leeftijd. Ik studeerde natuurkunde in Utrecht en ben daar begonnen als studentassistent in 1989. Ik gaf werkgroepen bij de eerstejaars vakken natuurkunde. Ik vond dat zo leuk om te doen, dat ik altijd ben blijven doceren. Na mijn onderzoek dat op het snijvlak van biologie, psychologie en natuurkunde ligt, ben ik bij de faculteit Sociale Wetenschappen terecht gekomen.”
Voel je je meer een onderzoeker of een docent?
“Doordat ik meer tijd besteed aan het onderwijs, voel ik me meer docent. Ik vind het zelf erg leuk om te leren en de beste manier om dat te doen is door anderen iets te leren.”
Is het veel onderwijs veranderd in de loop der jaren?
“Je hebt veel meer middelen tot je beschikking dan een pen, papier en schoolbord. Door de nieuwe mogelijkheden moet je de didactiek een beetje aanpassen. Maar het onderwijs als concept is niet veel veranderd. De methodologie wordt wel ingewikkelder. Er is steeds meer mogelijk en studenten moeten dat ook weten. Er worden daarom ook andere eisen aan studenten gesteld dan vroeger.