Minder proefdieren in 2014 in Utrecht
Het aantal dieren dat wordt gebruikt voor proeven in Utrecht en het aantal verrichte dierproeven lijken in 2014 afgenomen. De cijfers zijn echter slecht te vergelijken met 2013 doordat de manier van tellen is veranderd.
In 2014 hebben de Universiteit Utrecht en het UMC Utrecht 19.500 dieren ingezet voor proeven. Dat zijn er 7500 minder dan in 2013. Er zijn met name minder muizen gebruikt. De getallen zijn echter niet goed vergelijkbaar, omdat de wijze van registreren van dierproeven en proefdieren in 2014 is veranderd door de herziene Wet op de Dierproeven.
Een en ander staat in het Jaarverslag Dierproeven over het kalenderjaar 2014 dat eind 2015 verscheen. Daarin staat te lezen dat er meer hamsters en schapen voor onderwijs zijn ingezet en meer ratten, honden en konijnen voor onderzoek. Eén dier wordt soms voor meer dan één proef gebruikt. In totaal heeft de universiteit 9824 dieren voor 12.985 proeven gebruikt. Het UMC heeft 9440 dieren nodig gehad voor 9703 proeven.
Opvallend in het verslag is dat het aantal dieren dat is gedood zonder te zijn ingezet, is gestegen met 35 procent. Wim de Leeuw van de Instantie voor Dierenwelzijn Utrecht: “Deze dieren zijn gefokt voor een bepaald doel. Zo zijn er bijvoorbeeld muizen nodig met een bepaalde genetische eigenschap. Bij het fokken zijn er onder de muizen die geboren worden, slechts een klein aantal waarbij deze bepaalde genetische eigenschap tot uiting komt. De andere muizen zijn niet te gebruiken voor de proef, maar doordat ze wel de afwijkende genen hebben kunnen ze niet voor andere proeven worden ingezet. Vandaar dat zij gedood worden.” Ook hebben sommige gefokte dieren niet het juiste geslacht voor de proef.
Trend: afname proefdieren en dierproeven
Hoewel dit jaarverslag moeilijk vergelijkbaar is met die van voorgaande jaren, passen de uitkomsten wel in de trend van de afgelopen jaren dat het aantal proefdieren afneemt. Er wordt nog strenger dan eerst geoordeeld of dierproeven wel echt noodzakelijk zijn. Ook worden er steeds meer maatregelen genomen om de dierproeven zo efficiënt en pijnloos mogelijk te maken.
De Leeuw: “Van een dier dat stress heeft, gaan bijvoorbeeld de hartslag en de bloeddruk omhoog. Zo begin je een proef met afwijkende waarden. Onnodige stress en andere vormen van ongerief proberen we te voorkomen. Daardoor krijg je goede resultaten uit een proef en is het welzijn van het dier beter gewaarborgd. Het gevolg is dat je niet onnodig extra dieren hoeft te gebruiken.”
Ook werkt Utrecht al een aantal jaren volgens het zogeheten 3V-principe: verminderen, verfijnen en vervangen. Jan van der Valk, hoofd van het 3Rs Centre Utrecht Life Sciences (voorheen 3V-Centrum Utrecht Life Sciences): “Onderzoekers beginnen hun onderzoek steeds vaker met het doen van proeven op gekweekte cellen of organen in plaats dat ze hiervoor dieren gebruiken.”
Het voordeel hiervan is dat de onderzoekers beter weten op welke reacties in het dier ze moeten letten. Hierdoor kunnen onderzoekers veel meer informatie uit één proefdier halen, zegt Van der Valk.
Ook het contact met dierenbeschermingsorganisatie Proefdiervrij helpt het aantal proefdieren terug te dringen. Deze organisatie financierde het plastineren van dode dieren, dierorganen en delen van dieren. Deze worden gebruikt in het onderwijs bij Diergeneeskunde. Ook nam Proefdiervrij het initiatief om dode huisdieren beschikbaar te stellen voor het onderwijs zodat er voor dit doel geen dieren gedood hoeven te worden.
Onnodig lijden voorkomen
Van der Valk is trots op het feit dat er in 2014 en 2015 weer flinke stappen zijn gezet op het vlak van ‘verfijnen’. Zijn team beheert sinds vorig jaar de website Humane Endpoints wat als doel heeft onnodig lijden van het proefdier te voorkomen. “Op die website kunnen onderzoekers bijvoorbeeld vinden hoe je kan zien dat een dier pijn ervaart en je het onderzoek moet stoppen of aanpassen. Niet elk dier uit stress of pijn op dezelfde manier en aan sommige dieren kan je niet gemakkelijk zien dat ze pijn hebben.”
Via de Interspecies-database waar zijn groep het afgelopen jaar ook aan werkte, kunnen wetenschappers zien welke dieren het beste te gebruiken zijn voor welke proeven. “Op deze manier kan een onderzoeker bepaalde eigenschappen van een dier vergelijken met die van een andere diersoort of de mens om zo het beste diermodel te vinden voor zijn onderzoek. Zo wordt onnodig onderzoek met ‘verkeerde’ dieren voorkomen en het aantal dierproeven verminderd.”
Of deze ontwikkelingen verder leiden tot een vermindering van het aantal proefdieren is nog even afwachten. Aan het jaarverslag 2015 wordt nog gewerkt. De verwachting is wel dat er weer een afname te zien zal zijn. Dit omdat onder meer de procedure om een vergunning aan te vragen voor een dierproef nog strenger en tijdrovender is geworden onder de nieuwe wet. “Het duurt nu wel drie tot vijf maanden voor een onderzoeker toestemming krijgt om het onderzoek uit te voeren”, zegt De Leeuw van de Instantie voor Dierenwelzijn Utrecht die zich met zijn team heeft verdiept in de wet.
Als wetenschappers hebben aangetoond dat dierproeven essentieel zijn voor hun onderzoek, moeten zij heel veel vragen heel gedetailleerd beantwoorden. Een tijdrovende procedure, zegt De Leeuw. “Ik denk dat het nog wel een jaar duurt voor de onderzoekers aan deze nieuwe protocollen gewend zijn.”