'Nederlandse universiteiten mogen niet zelfvoldaan worden'
Nederland staat nog altijd met 12 universiteiten in de top 200 van Times Higher Education. Maar de meeste instellingen zakken een paar plaatsen. zoals de Universiteit Utrecht. “Ze kunnen niet op hun lauweren rusten.”
Elk jaar publiceert het Britse tijdschrift Times Higher Education een ranglijst met de beste universiteiten van de wereld. De Verenigde Staten en Groot-Brittannië domineren, maar het kleine Nederland presteert opvallend goed: 12 van de 13 universiteiten staan in de top 200. Nederland scoort beter dan Duitsland, Frankrijk of Japan.
Alleen kalft het succes een klein beetje af, vindt Phil Baty, redacteur van THE. “De Nederlandse universiteiten doen het niet veel slechter dan vorig jaar, maar ze verliezen hun competitive edge. Het is nog altijd een uitstekende prestatie dat vrijwel alle Nederlandse universiteiten zo hoog eindigen, maar ze mogen vooral niet zelfvoldaan worden. De Aziatische universiteiten zijn in opkomst.”
Wat is eigenlijk het verschil tussen plaats 50 en plaats 200?
“Niet veel. We zien dat de eerste 50 universiteiten echt boven de rest uitsteken, maar daarna vlakken de scores snel af en ontloopt het elkaar weinig. Daarom gaan we ook niet verder dan een top 200. Dat is pakweg één procent van alle universiteiten. Je zou kunnen zeggen dat alle universiteiten in deze top tot dezelfde groep van prachtige instellingen behoren, maar de eerste 50 gaan nog net iets verder: ze verleggen op alle gebieden de grenzen van de kennis, krijgen daar veel waardering voor en geven goed onderwijs. Iets lager op de lijst is het minder constant.”
Rankings krijgen veel kritiek: wetenschappers zouden zich gaan gedragen naar de criteria en bijvoorbeeld overdreven veel publiceren om maar hoger te scoren.
“Toegegeven, ranglijsten hebben hun beperkingen. Ze kunnen nooit alles omvatten. Maar vergeet niet dat we een heleboel criteria hanteren. We kijken bijvoorbeeld niet alleen naar citatiescores, maar ook naar reputatie: als wetenschappers veel magere artikelen publiceren, zal hun dat geen goede naam bezorgen. We kijken daarnaast naar inkomsten uit het bedrijfsleven, het aantal studenten per docent enzovoorts. Dat geeft toch een indruk. Het is moeilijk om je op al die punten beter voor te doen dan je bent.”
In Nederland waren critici verbaasd over de hoge externe financiering per onderzoeker. Dat kon niet kloppen, zeiden ze.
“Ik weet niet precies wat er is gebeurd. We hebben dit jaar dezelfde data als vorig jaar moeten gebruiken voor dit criterium, dus er is nog niets in veranderd. Let wel, deze inkomsten wegen maar voor 2,5 procent mee. We baseren ons op zelfrapportage door de universiteiten. Je zou verwachten dat de informatie van Nederlandse universiteiten wel strookt met openbare bronnen. Thomson Reuters analyseert de data voor ons en het leek toch tamelijk solide. Misschien is er iets aan de hand met de definitie van het aantal medewerkers of de inkomsten. Maar technische universiteiten als Delft en Eindhoven werkten altijd al goed met het bedrijfsleven samen. Hun hoge scores komen niet uit de lucht vallen.”