Promotor van het jaar Bert Leufkens: 'Ons onderzoek is sterk gericht op toepasbaarheid'
Farmaco-epidemioloog Bert Leufkens begeleidde in 2016 tien Utrechtse promovendi naar de doctorstitel. Ondanks de discussies over een overdaad aan wetenschappelijke publicaties, is hij blij met dit grote aantal.
De promotor van het jaar 2016 begeleidde in totaal twaalf promovendi van wie tien in Utrecht. Dat deed Bert Leufkens naast zijn bijna fulltime baan als voorzitter van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. “Ik hecht niet zo aan hitlijstjes, maar als onderzoeksresultaten in de praktijk bruikbaar zijn, en dat is bij onze promovendi het geval, dan ben ik alleen maar blij met een groot aantal promoties.”
Leufkens heeft wel begrip voor collega’s die vinden dat het aantal wetenschappelijke publicaties de spuigaten uitloopt. “Ik heb veel respect voor mensen als Frank Miedema, die de overdaad aan wetenschappelijke publicaties ter discussie stellen, maar in onze groep leiden wij mensen, vaak buitenlanders, op voor belangrijke beleidsfuncties. Voor zulke mensen is een flinke wetenschappelijke bagage echt een pre. Bovendien is ons onderzoek naar het gebruik en de bijwerkingen van geneesmiddelen sterk gericht op toepasbaarheid. Het heeft wat je noemt een hoge societal impact.”
Hij geeft een voorbeeld: “Eén van mijn promovendi heeft gekeken naar landen waar antibiotica vrij verkrijgbaar zijn. Zij heeft in haar proefschrift beleidsmaatregelen geformuleerd, waarmee de overheid in die landen het gebruik ervan kan afremmen. Heel belangrijk. Natuurlijk ben ik ook blij als wetenschappelijk onderzoek zijn neerslag vindt in artikelen met een hoge impact, maar ik begin pas echt te glunderen als het onderzoek patiënten in Ghana of Mexico helpt.”
Kennelijk bieden we onderzoekers uit ontwikkelingslanden een zo vertrouwde omgeving dat ze graag naar Utrecht komen.
Zijn grote aantal promoties van 2016 is volgens Leufkens mede te danken aan het eredoctoraat dat de Universiteit Utrecht in 2009 uitreikte aan Richard Laing van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO). De in Zimbabwe geboren arts kreeg die prijs voor zijn inzet voor betaalbare geneesmiddelen voor de allerarmsten. Als uitvloeisel van het eredoctoraat en van de al langer bestaande samenwerking tussen Laing en Leufkens, werd de Utrechtse faculteit in 2009 aangewezen als WHO Collaborating Centre for Pharmaceutical Policy and Regulation.
Leufkens: “Dat WHO-programma is een jaar of zes geleden van start gegaan en dat verklaart mede de piek van dit jaar. Van mijn tien Utrechtse promovendi waren er vijf afkomstig uit landen buiten Europa. Een belangrijk doel van de samenwerking in WHO-verband is capacity building in ontwikkelingslanden. In zijn algemeenheid gaat het om mensen die in hun land een vooraanstaande rol spelen in de beoordeling en toelating van geneesmiddelen, maar wie het nog aan wetenschappelijke verdieping ontbreekt.
“Dat programma is een groot succes. Kennelijk bieden we onderzoekers uit ontwikkelingslanden een zo vertrouwde omgeving dat ze graag naar Utrecht komen. We kunnen er maar een handvol toelaten, maar we krijgen elk jaar zeker 25 aanvragen. Niet verwonderlijk, want behalve voor de deelnemende landen is het ook voor de betrokkenen zelf heel aantrekkelijk om hier te promoveren. Toevallig hoorde ik net dat Luther Gwaza uit Zimbabwe, een van mijn promovendi van dit jaar, een belangrijke functie binnen de WHO krijgt. Daar heeft zijn promotieonderzoek zeker aan bijgedragen.”
Leufkens erkent dat het geen eenvoudige klus was om zijn werk bij het CBG te combineren met het begeleiden van zoveel promovendi. “Ik was meestal maar één dag per week op de faculteit, dus de eer gaat voor een belangrijk deel naar mijn copromotoren. Dat waren in 2016 trouwens voor het grootste deel vrouwen.” Hij lacht. “Kennelijk kan ik goed met vrouwen samenwerken, of vrouwen met mij ….”
Ik wilde nu wel eens iets doen voor het algemeen belang
In een interview uit 2008 vatte Leufkens zijn carrière samen in cycli van tien jaar. “Rond 1987 begon ik in Utrecht de farmaco-epidemiologie te ontwikkelen, rond 1997 werd ik hoogleraar en in 2007 werd ik voorzitter van het CBG. Ik ben benieuwd wat er in 2017 gaat gebeuren.” Het waren profetische woorden, want onlangs kondigde hij zijn vertrek aan bij het college, vooral omdat hij weer meer tijd wil hebben voor de wetenschap. Maar als hij zo aan het onderzoek verknocht is, waarom heeft hij dan in 2007 gekozen voor een baan waarin voor wetenschappelijk werk nog maar weinig tijd zou zijn?
“Ik had op dat moment in Utrecht alles wel een keer gedaan, ik was hoogleraar, ik was decaan geweest van de toenmalige faculteit Farmacie en directeur van een van de facultaire onderzoeksinstituten, ik wilde nu wel eens iets doen voor het algemeen belang. Dat klinkt idealistisch, maar je krijgt er veel voor terug. Als je als universitair onderzoeker niet zeker weet of een nieuw geneesmiddel aan de eisen voldoet, zit je in de luxepositie dat je kunt zeggen: hier is verder onderzoek nodig. In het CBG werd ik geconfronteerd met situaties waarin uitstel geen optie was. Als ik de afgelopen tien jaar iets geleerd heb, dan is het om besluiten te nemen.”
Die besluiten gaan in het CBG vooral over de vraag of een nieuw geneesmiddel voldoende werkzaam en veilig is om tot de markt te worden toegelaten. In de praktijk betekent dat voor de driehonderd medewerkers dat per nieuw geneesmiddel vele meters dossier moeten worden doorgeploegd, aldus Leufkens. “Wij krijgen gegevens aangeleverd die volgens de producent aantonen dat het middel werkt en veilig is. Wij proberen die redenering dan onderuit te halen en te zeggen: maar is dat nog steeds zo als je er op deze of deze manier naar kijkt?
“Uiteindelijk nemen we een besluit, maar ik heb de afgelopen jaren regelmatig in dubio gestaan of we het goed hadden gedaan. Je balanceert in deze functie voortdurend tussen twee fouten: of je zegt ten onrechte ‘nee’, waarmee je patiënten een nieuw middel onthoudt, of je laat een middel toe dat later ernstige bijwerkingen blijkt te hebben of helemaal niet werkt.”
Omgaan met de media was voor mij een voortdurende zoektocht
Terugkijkend vindt hij niet dat er tijdens zijn voorzitterschap grote fouten zijn gemaakt, al is lang niet iedereen dat met hem eens gezien het aantal keren dat hij zich in de media moest verantwoorden. “Je ligt als voorzitter echt onder een vergrootglas. Ik vind het absoluut terecht dat de samenleving ons aanspreekt op onze besluiten, maar voor mij persoonlijk was het omgaan met de media een voortdurende zoektocht. Ik ben een man van de nuance en dat is niet altijd wat in de media geapprecieerd wordt. Ik heb altijd met veel plezier bij het CBG gewerkt, maar die kant van mijn baan zal ik straks geen moment missen.”
Zware kritiek kreeg het CBG toen in 2013 duidelijk werd dat waarschijnlijk tientallen vrouwen waren overleden aan trombose na gebruik van pillen van het merk Diane 35. In het radioprogramma Argos moest Leufkens spitsroeden lopen om uit te leggen waarom het CBG dit middel op de markt had toegelaten. “Wij hadden het goedgekeurd voor ernstige vormen van acne, omdat het voor een kleine groep patiënten de enige manier was om van een groot probleem af te komen. Diane 35 was echter ook effectief als anticonceptiemiddel. Nu werden de gebruikelijke anti-conceptiepillen niet door verzekeraars vergoed, maar anti-acnemiddelen wel. Daarom gingen artsen Diane 35 ook voorschrijven aan vrouwen die helemaal geen last van acne hadden, maar die een goedkoop anticonceptiemiddel zochten. Daarvoor hadden wij het niet goedgekeurd. Ons is vaak verweten dat wij artsen niet voldoende hebben aangesproken op hun voorschrijfgedrag. Op zich was dat niet onze taak, maar ik kan me het verwijt wel voorstellen. Deze casus heeft mij in ieder geval geleerd dat meer aandacht voor het voorschrijfgedrag van artsen geen overbodige luxe is.”
Ik vind dat autoriteiten voortdurend moeten worden tegengesproken
Kritiek van een andere orde kreeg Leufkens van ex-CBG-lid Huub Schellekens, zijn Utrechtse collega-hoogleraar, die nota bene op dezelfde gang in het David de Wiedgebouw werkt. Schellekens noemde het CBG bij zijn vertrek in 2012 ‘een pervers systeem’ dat grote farmaceuten bevoordeelt en dat middelen op de markt toelaat tegen kwalen waar al voldoende andere middelen tegen bestaan. Leufkens glimlacht. “Ik vind Huub een prima collega en hij was een uitstekend collegelid, maar na zijn vertrek heeft hij ons er inderdaad flink van langs gegeven. Ik vond niet dat hij gelijk had, maar ik heb er nooit een probleem mee gehad dat hij het zei. Ik vind dat autoriteiten voortdurend moeten worden tegengesproken, ook al hebben de critici inhoudelijk vaak geen poot om op te staan.”
Maar had Schellekens niet een beetje gelijk met zijn kritiek dat er wel erg veel vrijwel identieke middelen op de markt worden toegelaten? Leufkens vindt van niet. “Als je ziet hoe snel de kennis op het gebied van personalised medicine de laatste jaren toeneemt, dan denk ik: goed dat we veel verschillende middelen hebben, want dan kan de arts samen met de patiënt een goede keuze maken. Het grappige is overigens dat we ook vaak het verwijt krijgen dat we juist te streng zijn. Er staan met enige regelmaat patiënten bij mij op de stoep, die op internet hebben gelezen over een nieuw middel en mij vragen: waarom laten jullie dat niet toe? Dan leg ik ze uit dat we niet overtuigd zijn van de kwaliteit en dat we in dat opzicht in Nederland duidelijk kritischer zijn dan onze collega’s in veel andere landen.“
In feite ben ik een gelukkig mens
Na zijn afscheid in augustus keert Bert Leufkens terug naar de plek waar zijn hart ligt. “Ik heb geen moment spijt gehad van de keuze voor het CBG, maar ik verheug me enorm op mijn terugkeer naar het onderzoek. Mijn vriendin zei laatst nog: als je thuis kwam van het CBG keek je altijd heel serieus, maar als je thuis kwam van de universiteit zat je vol verhalen over hoe inspirerend het was geweest. In feite ben ik een gelukkig mens omdat ik altijd dingen heb kunnen doen die ik leuk en belangrijk vond. Daarom heb ik nooit ook maar een moment overwogen om voor het bedrijfsleven te kiezen. Ik ervaar het echt als een voorrecht om in zo’n warme omgeving als de universiteit te mogen werken.”