Ruimteonderzoeker Inge Loes ten Kate: ‘Mars blijft toch een beetje mijn baby’tje’
In de vijfde klas van de basisschool weet Inge Loes ten Kate het al: later wil ze ruimtevaarttechniek studeren en werken bij NASA. “Ik moest die vraag beantwoorden voor een schoolopdracht. Dat briefje heb ik nog steeds ergens.”
Het is vooral haar vader, die Ten Kate (1976) aansteekt met het ruimtevaartvirus. Haar ouders nemen haar als kind vaak mee naar musea en sterrenwachten. Wanneer Wubbo Ockels in 1985 als eerste Nederlander de ruimte ingaat, mag ze ’s avonds opblijven om vanuit de achtertuin te kijken hoe het net gelanceerde ruimtestation voorbij vliegt. “Je weet wel, zo’n klein stipje dat tussen de sterren zoeft. Tegenwoordig kun je ook het International Space Station (ISS) op die manier met het blote oog zien.
Na haar studie – inderdaad: ruimtevaarttechniek in Delft – promoveert ze in Leiden op een onderzoek naar oppervlakteprocessen op Mars. “Lekker praktisch onderzoek, dat vind ik leuk: wat wil ik weten, en hoe kan ik dat nabootsen in experimenten?” Als Mars-kenner gaat ze aan het werk bij NASA. Vijf jaar lang doet ze tests en ontwikkelt ze meetinstrumenten voor de Curiosity, het wagentje dat in 2012 op de rode planeet landde en daar nog steeds rondrijdt. Zelf werkt Ten Kate sinds 2012 aan de UU; ze is inmiddels één van Nederlands bekendste astrobiologen.
En nu is er dus een asteroïde naar jou vernoemd. Vertel!
“Ja, dat was een enorme verrassing. Ik stond met mijn zoontjes op de schaatsbaan toen ik een appje kreeg van Marco Langbroek, de ontdekker van deze asteroïde. Heb je je mail al gelezen?, vroeg hij.”
Hoe gaat zo’n vernoeming in z’n werk?
“Er zweven nogal wat asteroïden door het heelal. Tussen Mars en Jupiter heb je bijvoorbeeld een grote asteroïdengordel, daar worden nog voortdurend nieuwe exemplaren ontdekt. Vaak gebeurt dat door amateurastronomen. Die schrijven een kort onderzoeksvoorstel en krijgen dan waarneemtijd bij een telescoop. Een nieuw hemellichaam wordt gecatalogiseerd onder een of ander onmogelijk nummer. En de ontdekkers mogen ‘m ook een naam geven, als ze willen. Vaak worden kometen en asteroïden vernoemd naar mensen die veel voor het ruimtevakgebied betekenen. Langbroek en zijn collega vonden dat ik genomineerd moest worden en overtuigden de International Astronomical Union daarvan.”
Waar gaat jouw onderzoek precies over?
“De rode draad in mijn werk is organisch materiaal op de planeet Mars. Inmiddels onderzoek ik ook andere planeten in ons zonnestelsel, maar Mars blijft toch wel een beetje mijn baby’tje. Waar ik uiteindelijk geïnteresseerd in ben, is de vraag hoe leven op aarde is ontstaan en of het elders ook mogelijk is. Wat waren daarvoor de randvoorwaarden? Hoe zag de aarde er op dat moment uit? Werd het leven gevormd met materialen die hier op de planeet beschikbaar waren, of was er bijvoorbeeld ook materiaal uit meteorieten voor nodig? Om dat soort vragen te beantwoorden, is het nuttig om te kijken naar de omstandigheden op andere planeten.”
En waarom is dat precies nuttig?
“Door te kijken naar andere planeten, leren we meer over hoe de aarde werkt. Denk aan de schuivende aardplaten (platentektoniek): waarom hebben wij dat wél en Mars of Venus niet? Mars is een logische kandidaat om te bestuderen, omdat Mars en de aarde ooit heel veel op elkaar hebben geleken. Het is ook handig dat je er naartoe kunt. Daardoor weten we best veel over Mars: denk aan de dag- en nachttemperatuur, de samenstelling van de grond en de atmosfeer, hoeveel UV-straling er is.
“Al die omstandigheden kun je grotendeels nabootsen. En dan laat je daar allerlei stofjes op los, om te kijken wat er gebeurt. Je kunt bijvoorbeeld een stukje meteoriet op het oppervlak leggen en onderzoeken onder welke omstandigheden er moleculen met organisch materiaal uit zo’n steen op de planeet terechtkomen.”
Wat denk je zelf: zijn er andere planeten zoals de aarde, waar ook leven is?
“Er zijn zéker andere planeten zoals de aarde. En het lijkt me bijna onmogelijk dat wij de enige planeet zijn met leven. Maar dat is nu nog onderbuikgevoel, want om nou te zeggen dat we er al goede aanwijzingen voor hebben… Maar de wetten van natuur- en scheikunde zijn in het hele universum hetzelfde. Water kookt op aarde bij 1 bar bij 100 graden Celsius. Heb je ergens anders 1 bar en 100 graden Celsius, dan zal dat water óók koken. Kortom, fysische en chemische reacties vinden altijd en overal plaats. Zo kan het ook gaan met het ontstaan van leven. De vraag is alleen nog welke omstandigheden je dan nodig hebt.”
Wat vind je precies zo fascinerend aan de ruimte?
“Dat er geen grenzen zijn. Het gevoel dat het niet ophoudt, dat er altijd méér te ontdekken is, vind ik fantastisch. Sommige mensen vinden het eng om naar boven te kijken. Maar het idee dat ik niet verder zou kunnen kijken dan de aarde, maakt mij claustrofobisch. Zelfs alleen Mars onderzoeken voelt te beperkt. Ik ben getrouwd met een geoloog die ik nooit een planetarium in krijg. Die filmpjes waarop je steeds verder uitzoomt van de aarde en zo, daar kan hij helemaal niet tegen. En ik denk alleen maar: ha, heerlijk, ruimte!”
Aan de UU doen wetenschappers veel klimaatonderzoek. In hoeverre past jouw vakgebied daarbij?
“Ik ga met mijn onderzoek geen directe oplossing vinden voor het klimaatprobleem. Aan de andere kant: zonder ruimtevaart hadden we überhaupt niet geweten dat we een enorm klimaatprobleem hebben. Dankzij satellieten kunnen we tot op de vierkante centimeter in de gaten houden wat er hier gebeurt. Zonder hadden we vast ook gemerkt dat het natter of warmer wordt. Maar alleen vanuit de ruimte kun je overzien hoe groot bosbranden zijn, of hoe snel ijskappen wereldwijd smelten.
“Wat betreft duurzaamheid: ik probeer wél om planeetwetenschappen meer te integreren in het UU-onderwijs. Juist door andere planeten te gebruiken als context, kun je processen op aarde in een groter geheel plaatsen. En dan zie je direct dat de aarde heel speciaal is. Er zijn niet zo veel planeten als de onze – voor zover we dat nu kunnen zien. Daar wil ik graag studenten bewust van maken. De aarde is het beste wat we ons wensen kunnen, dus wees een beetje voorzichtig.”
Zou je zelf ooit de ruimte in willen?
“Ja, absoluut. Ik weet allerlei redenen waarom ik het niet zou moeten doen, maar ik zeg toch volmondig ja. Ik heb ooit geprobeerd om astronaut te worden voor ESA, maar kwam niet verder dan de tweede keuringsronde. Ik geloof dat er 8500 mensen zich hadden ingeschreven. Ik zat bij de laatste achthonderd. Je moest toen allerlei computertests doen, en daarna zouden weer tachtig mensen overblijven. Toen kreeg ik een lief bedankbriefje. Ik had het natuurlijk nog eens kunnen proberen, maar na die twee rondes dacht ik: ik heb geen zin meer in deze rat race, want ik wil helemaal geen beroepsastronaut worden. Ik wil alleen maar de ruimte in.”
Om welke redenen zou je het eigenlijk – los van die rat race – niet doen?
“Nou, ik ga keurig met de fiets naar mijn werk. Als ik één keer in zo’n raket stap… Dat krijg ik nóóit meer gecompenseerd. En ik heb ook twee kleine jongens. Die verwachten, terecht, wel dat mama gewoon weer veilig thuiskomt. Maar als het wat makkelijker zou kunnen, zou ik onmiddellijk gaan. Het lijkt me fantastisch om zonder het filter van onze atmosfeer naar de ruimte te kunnen kijken. Om te kijken hoe groot en weids het daar is. Er valt altijd meer te ontdekken.”
Wat wil jij als wetenschapper de komende tijd zelf gaan ontdekken?
“Met m’n grote vragen over het ontstaan van leven ben ik nog wel even zoet. Maar ik werk nu aan een onderzoeksvoorstel over hoe je dat organisch basismateriaal uit meteorieten krijgt. Want zo’n meteoriet kan wel op een planeet terechtkomen, zolang de aminozuren diep in dat steentje zitten gebeurt er weinig. We willen een model van de vroege aarde bouwen. Kunnen we daarin omstandigheden creëren waardoor die moleculen vrijkomen? Heel praktisch onderzoek dus weer – een mooi klein vraagje.”
Foto's: Ivar Pel