'Studenten zijn meer dan lawaaierige feestvierders'
“Overal waar ik word uitgenodigd om te praten over mijn boek moet ik het hebben over ontgroeningen”, zegt Leen Dorsman, hoogleraar universiteitsgeschiedenis. Hij kijkt peinzend voor zich uit en plukt aan zijn baardje. “Afschaffen als je het mij vraagt. Het is allemaal testosteron dat geen kant op kan.” We staan in de sierlijke Tuinzaal van het Centraal Museum, en het is even voor de presentatie van zijn boek. De scherpe namiddagzon schittert door de hoge ramen naar binnen, aan de muur prijken schilderijen van Nijntje.
Dorsman vormt samen met de alumni Pieter Stolk en Hylke Faber de redactie van het boek De Utrechtse student 1945 tot nu. Ze kregen hulp van acht gastauteurs, onder wie Armand Heijnen, Annelies Noordhof-Hoorn en Michiel Hegener. Reden: er is heel weinig geschreven over de Utrechtse student in de periode 1945 tot nu. Kort wordt de geschiedenis voor de oorlog onder de loep genomen.
Wonen bij een hospita
Wist je dat de Utrechtse student ooit vrijgesteld was van accijnzen op bier en wijn – een maatregel die de overheid trof om studenten naar de stad te trekken? Dat in de jaren vijftig men op zaterdagochtend college had? En dat in 1970 Lijn 12 gemiddeld maar twee keer per uur naar de Uithof reed? Dat kamernood er al was in de jaren vijftig? Dat voordat er in de jaren zestig studentencomplexen als de IBB kwamen, de meeste studenten ondergebracht waren bij een hospita? Waarschijnlijk niet.
De Tuinzaal, sjiek versierd met weelderige lenteboeketten, is vandaag de plek waar onder anderen voorzitter van Interstedelijk Studenten Overleg Rhea van der Dong, ex-rector Bert van der Zwaan en burgemeester Jan van Zanen zullen speechen. Elk met hun eigen aanpak en trucs om het publiek omver te blazen, in rappe opeenvolging na elkaar, als dj’s op een Berlijnse technorave.
Studentikoze mannen
De zaal is goed gevuld met belangstellenden van allerlei pluimage. Studentikoze mannen met colbertjes en stropdassen en stokoude mannen die zich voortbewegen met een stok. Maar ook auteurs van het boek, zoals Annelies Noordhof-Hoorn en Armand Heijnen. Jan van Zanen is nergens te bekennen. Dan komt hij plotseling binnen, charismatisch, met vluchtige tred die hoort bij een hoogwaardigheidsbekleder. Zijn ambtsketting zwaar om de nek, met in zijn kielzog een assistente met donker haar, een egale, gebronsde huid, een wit linnen jasje en een geruite broek. Van Zanen gaat zitten op de eerste rij en krijgt een kopje koffie overhandigd. Op de tweede rij zit een man met felgele nepslangenlederen schoenen. De vloer is gemaakt van mat, kostbaar ogend, geurig houtparket. Een van de Nijntjes aan de muur heeft een bruine huidskleur. Dan begint de presentatie.
Ongeveer een uur later is de presentatie afgelopen. Iedereen begeeft zich naar de bar en begint te praten. Er zijn groepsgesprekken met mensen die elkaar al lijken te kennen en vermoedelijk samen naar de presentatie zijn gekomen. Dit is af te lezen aan hun houding. Hun lijven lijken te zeggen: we zijn inmiddels uitgepraat maar dat is geen ramp. We kennen elkaar immers. Er zijn mensen die door de ruimte dwalen en zomaar iemand een hand geven en beginnen te converseren, in de trant van: wat brengt jou hier.
De studentikoze mannen staan aan een tafeltje midden in de ruimte en loeren tevreden naar de mensenmassa, voornamelijk zwijgend, als een stel goedgemutste uitsmijters dat naar een vredelievend feestend publiek kijkt. Ze blijken bewoners van een Unitas dispuutshuis waar ooit redacteur Hylke Faber zijn studententijd sleet.
Lawaaierige feestvierders
De populaire mensen, zoals Bert van der Zwaan, dartelen als polospelers door de ruimte, schudden handen en stoppen steeds maar eventjes bij een eilandje, om vervolgens door te bewegen, met de souplesse van mensen die floreren op borrels.
Jan van Zanen is op dat moment alweer vertrokken. Door naar iets belangrijks. Hij speechte waanzinnig goed vandaag. Toen de andere toespraken bezig waren zag ik hem druk aantekeningen maken, die hij a l’improviste in zijn praatje verwerkte. Terwijl hij sprak was elke pauze – elke punchline raak. “Studenten zijn meer dan lawaaierige feestvierders. Ze hebben hart voor de stad”, benadrukte hij. Hij zat er zo lekker in dat je bijna niet doorhebt dat hij zo nu en dan recht probeert te lullen wat krom is: “De Uithof bruist van de energie!” Opvallend was zijn beweeglijkheid terwijl hij speechte; zijn hele lichaam deinde mee op de bas van zijn stem. Hij veroorloofde het zich zelfs om af en toe achter het spreekgestoelte vandaan te komen, zich er enkele stappen van te verwijderen en dan weer terug te keren, met de spijkerharde ballen van een straatvechter die om zijn vijand heen cirkelt.
Maar dan Bert van der Zwaan. Die was zo mogelijk nog beter. De ex-rector, die krap twee weken geleden zijn functie erbij neerlegde, spuwde vuur. Er zat geen angst in deze man! Hij stond ijzersterk achter het katheder – bijna bewegingsloos – tot hij met een rake grap kwam en dan – hup! – maakte hij een woeste armbeweging om zijn woorden kracht bij te zetten. Zijn speech was doorspekt met referenties aan recente ontgroeningsfiasco’s: “Studeren gaat over het verkennen van grenzen... Waar we de laatste tijd mooie voorbeelden van hebben gekregen.” En dan steeds die penetrante donkere blik waarmee hij ons allemaal vanonder zijn borstelige wenkbrauwen aankeek. Ogen die altijd lijken te zeggen: ik begrijp je, en ik doe het beste wat ik kan.
Rake klap voor de oude garde
Maar ik moet toch concluderen dat Rhea van der Dong met haar speech de winnaar is vandaag. Zij, verstoken van technieken en al te veel ervaring, zichtbaar zenuwachtig, droeg afgetrapte sneakers onder haar nette kostuum. Sneakers die ons eraan herinnerden dat ze een van ons is. “Als ik in 2093 als stokoud vrouwtje terugkeer naar Utrecht, zijn studenten dan nog gelukkig?”, vraagt ze zich af. Van der Dong maakt zich zorgen over de student die op zijn tandvlees loopt en kampt met burn-out klachten. Rake klap naar de oude garde: “Studenten moeten meer doen in een korte tijd. Daar hebben jullie veel langer de tijd voor gekregen.” Gejoel in de zaal. Jan van Zanen lacht grommend, en het hardst van allemaal.
Amelisweerd werd bezet
Op de houten vloer ontstaan her en der vochtplekken door gemorst bier. De menigte dunt uit. Dit is een borrel die snel piekt en weer uitdooft, als een fikkende berg tuinafval. Ik neem op weg naar de uitgang een moment om het boek door te bladeren waar het allemaal om gaat. In de jaren tachtig werd Amelisweerd bezet om houtkap te voorkomen. Op een zwart-witfoto zie je de actievoerders zitten, eensgezind tussen de bomen. Er schijnt een helder wit licht tussen het loof door.
In 1965 stierf een student bij het dragen van een roetkap tijdens een ontgroening. Dit drama ging de geschiedenis in als de ‘roetkap-affaire’. Als de twintigjarige David Louis Leonard Rutgers van Rozenburg toen niet gestikt was, zou hij nu een jaar of 73 zijn. Door het hele boek zie je bloeiende koppen, trotse mensen, dronken mensen, mensen die vieren dat ze samenzijn. Die de essentie der dingen raken.
Elk tijdperk lijkt inwisselbaar
En is er veel veranderd, de afgelopen zeventig jaar? Ik betwijfel het. Wat als gezellig wordt gezien bij een gezelligheidsvereniging, is nu niet wezenlijk anders dan toen. Het fiere gezicht van iemand die een masterdiploma in ontvangst neemt, de ongemakkelijke houding die gepaard gaat met zoveel lof en aandacht, verandert nooit. Foto’s van hedendaagse verenigingsbesturen lijken een HD-kopie van die uit de jaren vijftig. Als je de Utrechtse universiteit zo overziet, is elk tijdperk is zijn vorm natuurlijk volslagen uniek. Maar in de inhoud lijkt elk tijdperk inwisselbaar. En dat er in een woest deinende wereld waar nooit eens iets hetzelfde blijft sommige constanten zijn – zoals het universiteitswezen, en overigens ook boekpresentaties met borrels – is een gedachte die stemt tot rust.
Leen Dorsman, Hylke Faber en Pieter Stolk(red). De Utrechtse student 1945 tot nu. Uitgeverij DmD Works. 34,50 euro