UU op zoek naar zinvolle banen voor arbeidsgehandicapten
Zorg binnen zeven jaar voor zo’n 140 banen voor "mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt". Dat is de zware opgave waarvoor de universiteit staat. “Het moeten ook zinvolle banen zijn. We hebben het hier niet over een heitje voor een karweitje.”
Waar tover je binnen de ‘veeleisende kennisorganisatie’ Universiteit Utrecht zomaar een baan voor een ongeschoolde medewerker vandaan? Een lastig probleem, zeker als de gegadigde voor de vacature iemand met een geestelijke, lichamelijke of psychische handicap moet zijn.
Toch zullen dat soort banen er moeten komen. Met het oog op de nieuwe participatiewet kwamen werknemers en werkgevers enkele jaren geleden overeen 100.000 banen te creëren voor mensen met “een arbeidsbeperking”. De overheid stelde zich destijds garant voor nog eens 25.000 extra vacatures.
In eerste instantie richten de afspraken zich op mensen die door de nieuwe wet niet langer in aanmerking komen voor een plek op een sociale werkplaats. Maar het gaat niet uitsluitend om laaggeschoolden. Ook mensen die geen wajong-uitkering meer krijgen, vallen binnen de regeling.
De Nederlandse universiteiten worden geacht 1200 banen voor hun rekening te nemen. Voor de grootste universiteit, de UU, staat de teller op 140. Voor het eind van dit jaar moeten er al 36 nieuwe mensen bij de UU werken. In de daaropvolgende jaren komen daar steeds 14 bij.
Als de universiteit niet voldoet aan die eis treedt vanaf 2017 een boeteregeling in werking. De kosten daarvan kunnen oplopen tot zeven ton per jaar in 2023. Maar van die boetes moeten we niet al te zeer onder de indruk raken, zegt Ronald Oosting, de universitaire projectleider implementatie participatiewet.
“Bot gezegd: niets doen is goedkoper. Iemand aannemen en begeleiden kost immers meer. Maar dat is natuurlijk niet wat we als publieke instelling willen. We hebben een voorbeeldfunctie en willen zelf ook echt een sociaal gezicht laten zien.”
Samen met projectmedewerker Marileen Reinders probeert Oosting sinds enkele maanden leidinggevenden binnen de universiteit te bewegen vacatures te openen voor de doelgroepen uit de participatiewet, de “participanten”.
Over het algemeen is de houding van leidinggevenden verrassend positief. Oosting: ”We kunnen als projectteam natuurlijk heel mooie verhalen ophangen, bijvoorbeeld dat de sfeer verbetert als je mensen aanneemt voor ongeschoold werk. Maar dat moet allemaal nog maar blijken. Gelukkig is het ook niet nodig om te overtuigen; bijna iedereen vindt dat we deze doelgroep een kans moeten geven.”
Als leidinggevenden al bezwaren uiten dan zit dat volgens Oosting vaak in een angst voor een nog grotere werkdruk, bijvoorbeeld voor de begeleiders van de participanten. “Dat is begrijpelijk. Maar onze insteek is dat de nieuwe werknemer het werk van een begeleider juist moet verlichten.”
Reinders: “Het zou vergelijkbaar moeten zijn met de begeleiding van een stagiair. In het begin ben je daar veel tijd mee kwijt, daarna kan er echt een meerwaarde zijn.”
Het tweetal benadrukt bovendien dat het om “zinvolle” banen moet gaan. Oosting: “We willen niet dat er uit goedertierenheid werkzaamheden worden verzonnen. Zo van: ga maar opruimen. Mensen moeten wel het gevoel hebben iets nuttig te doen en het moet ook als nuttig worden gezien. Dit is geen heitje voor een karweitje.”
Oosting en Reinders vragen leidinggevenden te onderzoeken of er geschikte vacatures zijn die bij het UWV kunnen worden aangeboden. Vacatures zijn soms ook op te splitsen in eenvoudige en minder eenvoudige werkzaamheden. Bij het Facilitair Service Centrum komt er binnenkort een pilot waarbij de mogelijkheden in beeld worden gebracht.
Universitaire onderdelen zouden daarnaast hun eigen werkprocessen eens tegen het licht kunnen houden. Reinders: “Als je dat doet, dan ontdek je misschien dat je de kwaliteit van je werk kunt vergroten met ongeschoolde medewerkers. Denk aan mensen die de collegezalen op orde houden. Nu klagen studenten en docenten over rommel of niet-functionerende apparatuur en gebouwbeheerders over een gebrek aan tijd.”
De eerste prille resultaten zijn bemoedigend. Zo komen er medewerkers die de klinieken en stallen bij Diergeneeskunde op orde houden. Ook gaan er mensen aan de slag met ondersteunende werkzaamheden bij de klimaatkamers van de bètafaculteit. Bij de centrale afdeling Human Resources werkt straks een participant op het secretariaat.
Reinders: “Maar we hebben bijvoorbeeld ook een plek gevonden in een onderzoeksgroep voor een wajonger die cum laude een bachelor Informatiekunde behaalde. Hij gaat daar tien uur per week functionaliteiten ontwikkelen.”
Omdat de meeste mensen nog moeten beginnen en anderen in een proefperiode van twee maanden zitten, willen Oosting en Reinders liever niet dat DUB de betrokkenen nu al interviewt en in de spotlights zet.
Maar die eerste 36 banen gaan zeker lukken, denken ze. Nog eens ruim honderd banen en geschikte gegadigden vinden in de komende jaren lijkt een veel zwaardere taak.
Het tweetal loopt immers ook tegen enkele belangrijke obstakels op. Veel voor de hand liggende werkzaamheden: schoonmaak, catering en groenvoorziening zijn bijvoorbeeld uitbesteed aan externe partijen. Oosting: “Vacatures voor participanten tellen bij die bedrijven mee, niet bij ons.”
Daarnaast bestaat er binnen sommige afdelingen angst voor ‘verdringing’ van medewerkers. “Als er ergens mensen uitmoeten, kan dat sentiment er zijn. Daar moeten we voorzichtig mee zijn. In principe willen we het niet, maar je kunt je afvragen of het erg is als er iets van verdringing plaatsvindt. Deze doelgroep van arbeidsgehandicapten is ermee geholpen.”
Verder bestaat de vrees dat het aanstellen van een participant ten koste gaat van de bestaande formatie. De nieuwe werknemers werken in de eerst twee jaar via een detacheringsconstructie. Daarna moet er een beslissing komen of iemand in vaste dienst komt.
Ronald Oosting benadrukt dat het niet de bedoeling is dat onderdelen zelf voor de nieuwe banen gaan betalen. De komende jaren worden deze deels gefinancierd vanuit de zogeheten arbeidsvoorwaardegelden waarvoor de vakbonden en universiteiten gezamenlijk bestemmingen zoeken; in het eerste jaar gaat het om 100 procent van de kosten, in 2016 om 100 procent, in 2017 voor 50 procent en in 2018 voor 25 procent. Het universiteitsbestuur neemt de resterende salariskosten voor haar rekening.
Volgens de projectleider moeten de banen structureel vanuit een centrale universitaire pot gesubsidieerd blijven worden. “We weten nog niet zeker of dat inderdaad gaat gebeuren. Het CvB moet zich daar nog over uitspreken. Wat mij betreft is dat echt een voorwaarde voor het slagen van deze exercitie. Maar voorlopig kijken we even twee jaar vooruit.”
Over de kans dat er over zeven jaar werkelijk 140 “participanten” aan de UU werken, is Oosting alles bij elkaar “heel positief”. Het projectteam wordt binnenkort uitgebreid zodat nog meer leidinggevenden binnen de universiteit kunnen worden benaderd.
“Op basis van de gesprekken die we voeren en het enthousiasme dat ik hoor, zeg ik: dat gaat lukken. Zeker als de banen betaald worden door de hele universiteit. En misschien wil ik zelf gewoon heel graag dat de universiteit een sociale organisatie is waar ook ruimte is voor mensen met een verstandelijke beperking.”