Veldonderzoek studente: economische groei meten bij inheemse stammen
Diep in de Surinaamse bush onderzocht masterstudent Anneloes ten Pas de economische ontwikkeling van inheemse gemeenschappen. Met haar data vult ze een gat in de Surinaamse kennis over het achterland van Paramaribo.
Waar het Surinaamse statistiekbureau stopt, ging masterstudent International Economics & Business Anneloes ten Pas (25) verder. Ze trok diep de jungle in om bij de marrons het veldwerk voor haar afstudeeronderzoek te doen. Het bereiken van dit gebied is net zo lastig als het onderzoek naar de economische ontwikkeling van de inheemse stammen die daar leven. Zo kampte Ten Pas met een gebrek aan economische gegevens over het gebied. Bovendien: hoe meet je economische ontwikkeling in een regio waar er slechts ruilhandel is en geen geld?
In gezelschap van een versurinaamste Nederlander trok ze langs vijf dorpen aan de Surinamerivier om daar de ‘deftigheid’ van de huizen en andere economische indicatoren te turven. De bodem onder haar onderzoek is dun, geeft Ten Pas toe, maar een voorzichtige conclusie is desalniettemin mogelijk. Volgens haar is wel degelijk sprake van economische ontwikkeling. Voor haar thesis kreeg ze een 8.
Hoe kun je economische ontwikkeling meten als er geen eerdere gegevens beschikbaar zijn?
“Aanvankelijk had ik het idee om de economische impact te onderzoeken van een geasfalteerde weg die is aangelegd tussen Paramaribo en Boven-Suriname, het gebied dat ik heb onderzocht. Van de maand die ik in Suriname was, heb ik drie weken op de universiteit in Paramaribo gezeten. Ik kwam er toen achter dat er praktisch geen statistische gegevens beschikbaar zijn over Boven-Suriname. De weinige gegevens die het bureau voor statistiek in Suriname heeft, zijn heel moeilijk te krijgen. Het idee om de impact van de weg te meten heb ik daarom meteen overboord gezet.
“Ik had al afgesproken om daarna in Boven-Suriname Menno te treffen, een Nederlandse kennis van mijn scriptiebegeleidster die daar al decennia woont. Met hem ben ik toen gaan nadenken over mogelijkheden om toch de economische ontwikkeling van het gebied te onderzoeken. De bewoners interviewen en ze vragen naar hun huidige welvaart ten opzichte van die van vijf jaar geleden bleek geen optie. Gidsen zijn vooringenomen en bewoners hebben bovendien niet echt een notie van zaken als welvaart en het begrip ‘jaar’. Zo’n onderzoek was dus niet mogelijk. Ik had op basis van literatuur bedacht dat ik met economische indicatoren zou moeten werken, die ik zou kunnen meten zonder de mensen daar te hoeven spreken. Menno bleek gelukkig wat gegevens te hebben van voornamelijk de afgelopen vijf jaar.”
Hoe zag je onderzoek er verder uit?
“Menno had van vijf dorpen in het gebied de huizen geteld en erbij geschreven of ze van hout en palmbladeren, zinken platen of cement waren gemaakt. Aangezien huizen van palmbladeren het goedkoopst zijn en die van cement het duurst, zou dit een goede indicator kunnen zijn voor welvaart. Daarom ben ik langs dezelfde dorpen gegaan om het bouwmateriaal van de huizen opnieuw te turven.
“Ook heb ik andere economische indicatoren dan de huizen onderzocht. Tijdens mijn bezoek aan de dorpen heb ik geturfd op de aanwezigheid van bijvoorbeeld buitenboordmotoren, cassavemolens en generators. Via een gids heb ik hierover ook interviews afgenomen met stamhoofden en bewoners, maar het bleek niet mogelijk te zijn om hier duidelijke conclusies uit te trekken.
“Gelukkig had ik in Paramaribo via het bureau voor statistiek wel wat gegevens kunnen krijgen over het aantal schoolgaande kinderen in Boven-Suriname. Uit de literatuur wist ik dat een groeiend aantal duidt op welvaartsontwikkeling.”
Veel gegevens had je dus niet, heb je toch iets kunnen concluderen?
“De paar macro-economische onderzoeken die er al zijn gedaan, stelden dat dit armste gebied van Suriname eigenlijk geen economische ontwikkeling doormaakt. Volgens mijn micro-economische onderzoek is dit wel zo. Sinds het onderzoekje van Menno zijn er nu naar verhouding meer huizen van cement en minder van palmbladeren. Uit de statistische gegevens blijkt bovendien dat er meer kinderen naar de basisschool zijn gegaan.
“Ik moet echter voorzichtig zijn met het trekken van conclusies, aangezien ik niet genoeg data heb kunnen verzamelen voor een gedegen analyse.”
Je stelt in je scriptie dat je onderzoek nuttig kan zijn voor andere onderzoekers.
“Door naar de huizen en economische indicatoren in de dorpen te kijken, heb ik mijn onderzoek zo uitgevoerd dat het op een later moment exact reproduceerbaar is en weer onafhankelijk van de marrons kan worden uitgevoerd. Nu zijn de dorpen vanaf het einde van de nieuwe geasfalteerde weg alleen maar per boot te bereiken, maar de komende tien jaar wordt er waarschijnlijk een weg langs de Surinamerivier aangelegd. Dankzij mijn onderzoek kan dan mooi vanaf moment 0 worden onderzocht wat het effect van zo’n weg is op de ontwikkeling van een gebied. Zulk economisch onderzoek naar dit soort gesloten inheemse gemeenschappen is nog maar amper gedaan.
“Voor Suriname zal dit vervolgonderzoek heel waardevol zijn. Het binnenland vormt 90 procent van het grondgebied, maar slechts 10 procent van de mensen woont er. Statistische gegevens over het binnenland worden slecht bijgehouden. Het bureau voor statistiek zegt letterlijk dat ze het gebied niet in gaan omdat het te veel tijd kost. Zonde.”
Je gaat ook nog een artikel schrijven naar aanleiding van je onderzoek?
“De meeste Surinamers uit Paramaribo gaan zelf niet verder dan het punt waar de weg stopt, de boot stappen ze niet in. Ik krijg de indruk dat ze er liever niet zijn, daar bij die bosnegers. Veel onderzoekers aan de universiteit van Paramaribo vinden het echter jammer dat die data over het binnenland grotendeels missen en dat de weinige gegevens die beschikbaar zijn bij het bureau voor statistiek heel moeilijk zijn te krijgen. Voor de universiteitskrant van de Anton de Kom Universiteit van Suriname ga ik daarover publiceren.”
Hoe was het daar in de rimboe?
“Het was helemaal back to basic, zoals ik verwachtte. Twee dagen heb ik bij Menno geslapen, de rest van de week in het binnenland in een toeristenkamp. Menno dronk zelf uit een regenton, voor mij kookte hij het regenwater. We aten wat rijst en spliterwten. Ik sliep op een stretcher onder een klamboe, om de tarantula’s buiten te houden. Vooral de dieren waren voor mij een dingetje. Zo zaten er bijvoorbeeld ook anaconda’s en kaaimannen in de rivier waarin ik me waste, maar die heb ik gelukkig niet gezien.
“De grap is dat ik me in die dorpen misschien wel veiliger voelde dan in Paramaribo. Ik was daar namelijk de mattie van Menno en hij geniet daar veel respect, onder andere door de technische werkplaats die hij runt. Het onveiligst voelde ik me toen ik in mijn eentje in het toeristenkamp sliep. Het was regenseizoen, de rivier stond erg hoog en was heel wild, en ik hoorde dat een rivier in de buurt overstroomd was. Een paar jaar geleden steeg het water rond deze tijd ineens drie meter. Zou dat weer gebeuren, dan zou ik in de val zitten omdat het kamp op een eiland ligt. Toen besloot ik terug te gaan naar Paramaribo.”
Wat zijn je toekomstplannen?
“Binnen mijn master heb ik de track Globalisation & Development gedaan. Ik ben net gestopt bij een studentenconsultancybureau en wil nu een baan vinden die bij mijn studie aansluit. Vooral functies op het gebied van ontwikkelingshulp met een heel praktische kant spreken me aan. Denk aan organisaties als Unicef, de Wereldbank en One Acre Fund. Momenteel ben ik druk aan het solliciteren en de eerste paar uitnodigingen voor sollicitatiegesprekken zijn al binnen.”