Vertrekkend decaan Raub zette veel kleine stappen, en één grote
Wie de decaan de afgelopen jaren meemaakte, weet dat Werner Raub geen man is van sweeping statements. Medewerkers van de faculteit moesten vijf jaar geleden even wennen toen de bedachtzame socioloog de plaats innam van de spontaan impulsieve Willem Koops. Raub bereidt zich minutieus voor op een gesprek of bijeenkomst en houdt er niet van verrast te worden, zo blijkt ook als hij ruim voor het interview met DUB verzoekt om de vragen die hij zou kunnen verwachten.
Nu is er ook veel waardering binnen de faculteit. Voor zijn toewijding. Voor de wijsheid die de academicus pur sang aan de dag legt, en voor het aanstekelijke plezier dat Raub uitstraalt als hij zijn denken weet om te zetten in rake formuleringen. Iets wat ook tijdens het gesprek in de Faculty Club in het Academiegebouw herhaaldelijk gebeurt.
DUB sprak met Raub vooral over de vraag wat ‘verstandig besturen’ binnen de universiteit behelst. Uitgangspunt waren zijn vijf jaarredes voor de faculteitsraad, minicolleges waarin Raub sociologische concepten en speltheorie loslaat op de wetenschappelijke praktijk. “De sociologie heeft me als decaan vaak geholpen.”
'Creativiteit en motivatie kun je niet opleggen of afdwingen'
De universiteit is geen koekjesfabriek, zo luidde de titel van Raubs eerste jaarrede in 2012. Daaruit sprak meteen zijn idee van wat de opdracht aan een decaan is: geef individuele wetenschappers de grootst mogelijke ruimte en stel je als bestuurder/manager bescheiden op.
Raub: “Waar gaat het in een universiteit om? Het gaat in de eerste, tweede, en derde plaats om groei van kennis, inclusief de academische vorming van studenten. Daarvoor heb je creativiteit en intrinsieke motivatie nodig. Die kun je niet opleggen, maar moet uit de mensen zelf komen.”
Afdwingen van productiviteit, laat staan van kwaliteit, is volgens Raub onmogelijk binnen de universiteit. Een goed bestuurder richt zich op het waarborgen van consistentie en duidelijkheid binnen de organisatie. Raub heeft het daarom bij herhaling over “randvoorwaarden” en “spelregels”.
Zo is hij trots op het hoge percentage vrouwelijke hoogleraren in zijn faculteit van bijna 40 procent. (“Ken je een andere grote faculteit in Nederland met zo’n aandeel?), maar relativeert hij ook zijn bijdrage. “Ik heb niet rechtstreeks aan dat percentage getrokken, wel aan inrichting van het proces van werving- en selectie: open werven, kansen voor externe kandidaten, letten op samenstelling van commissies. En als decaan wil ik zien hoe dat feitelijk gaat; hoe geworven wordt, via welke kanalen.”
U zegt dat in de Nederlandse wetenschap te vaak grootse plannen worden ontvouwd …
“Het zou inderdaad beter zijn daarin wat terughoudender te zijn. Net als de filosoof Popper zie ik meer in piecemeal social engineering, stapje voor stapje zaken proberen te veranderen. Een voorbeeld van waar het misging? Kijk naar de landelijke onderzoeksscholen. Die functioneerden in veel gevallen prima, totdat het ministerie van OCW en de universiteiten zich aan het begin van deze eeuw plots gingen bedienen van het naïeve idee dat universiteiten zich bewegen op een perfecte markt waarop ze elkaars concurrenten moeten zijn.”
'Er is in de wetenschap sprake van een sociaal dilemma tussen kwaliteit en kwantiteit'
Vereiste de integriteitscrisis na de affaire Stapel geen groots gebaar van een decaan Sociale Wetenschappen?
Fel: “In veel media, ook in DUB, is de suggestie gewekt dat de kwestie vooral of zelfs alleen in de sociale wetenschappen speelde. Daar is absoluut geen empirische evidentie voor, integendeel. Wolfgang Stroebe (emeritus hoogleraar Sociale Psychologie van UU en RUG, red.) laat zien (pdf) dat de grootste fraudegevallen in de biomedische wetenschappen plaatsvonden. Al hoeft dat dan ook weer niet te betekenen dat fraude in die discipline daadwerkelijk vaker voorkomt dan elders.
“Binnen onze faculteit hebben we desalniettemin maatregelen genomen om een goede onderzoekspraktijk zoveel mogelijk te waarborgen. Zo hebben we een protocol opgesteld voor de archivering van data en controleren we steekproefsgewijs of dat wordt nageleefd. Daarmee zijn we toonaangevend in Nederland.”
De fraudegevallen leidden tot een bredere discussie over het functioneren van de wetenschap. In uw tweede jaarrede benoemde u drie jaar geleden een lastig probleem… .
“Er is sprake van een sociaal dilemma tussen kwaliteit en kwantiteit. Als iedereen in de wetenschap zich vooral richt op aantallen publicaties en citaties en de Hirsch-index dan is het voor elke individuele wetenschapper in zijn eigen belang om datzelfde te doen. Daardoor ontstaat een situatie die slechter is dan als wetenschappers dat niet zouden doen.”
U voert beoordelingsgesprekken, wat zegt u dan?
“Bij herhaling kom ik hoogleraren tegen met publicatielijsten van 25 publicaties per jaar waarvan niet één als hoofdauteur en waarvan de meerderheid met relatief veel coauteurs. Dan vraag ik: vind je dat goed? Het antwoord is dan: dat doet er niet zoveel toe, het is nu eenmaal de publicatiecultuur in mijn discipline. En dat is precies het punt: het heeft weinig zin te appelleren aan de individuele wetenschapper.”
Wat kan er dan wel worden gedaan?
“Het eerste wat er moet gebeuren, is de formele en informele spelregels veranderen. Er moet minder geteld worden en meer gelezen. Daar komen onder meer universiteiten en hun bestuurders in beeld. Die kunnen hun eigen beloningssysteem zo inrichten dat er minder geteld wordt.
“Zelf heb ik bijvoorbeeld getracht meer te kijken naar groepsprestaties dan naar individuele prestaties. Groepen kunnen dan zelf aan taakverdeling doen en een verstandig portfolio opbouwen waarin ruimte blijft voor risicovolle projecten die misschien niet direct tot een publicatie leiden.
“Op die manier kun je als decaan niet het hele probleem oplossen, maar wel een kleine bijdrage leveren. We zien overigens dat door alle discussies over dit thema iedereen zo langzamerhand begrijpt dat simpele kwantitatieve indicatoren niet zaligmakend zijn. Er is bijvoorbeeld steeds meer ruimte voor replicatieonderzoek. De wind is langzaam aan het draaien, en het is goed dat dat zonder grote schokken gaat.”
Bij veel afscheidspraatjes voor Werner Raub zullen collega’s gekscherend talloze boektitels hebben laten vallen. Want dat doet Raub maar al te graag in het openbaar: naar boeken verwijzen om zijn betoog kracht bij te zetten. DUB vroeg de scheidend decaan welke boeken het best passen bij zijn decanaat:
“Eén boek vat veel van de zaken die ik, ook in dit interview, heb gezegd goed samen. Het is veel beter dan al die airportliteratuur voor managers, waarvan veel nutteloos, zo niet schadelijk, is. Dat ene boek is van James Baron en David Kreps. De titel is Strategic Human Resources. Het tweede is een dun boekje van de vooraanstaande wiskundige G.H. Hardy. Dit is geen handboek voor het runnen van een faculteit, maar een mooie schets van goede wetenschap. De titel daarvan is A Mathematician’s Apology. Het eerste boek laat zien hoe je een grote organisatie als een universiteit kunt besturen zodat ook voor wetenschappers zoals Hardy voldoende ruimte blijft.”
U noemt internationalisering als de uitzondering die uw eigen regel bevestigt. U hebt daarmee werkelijk de faculteit willen veranderen… .
“Wat betreft het aantal internationale stafleden, internationale studenten en eigen studenten en stafleden die naar het buitenland gaan, liep de universiteit achter en binnen de universiteit liepen wij achter. Er stonden 25 jaar lang mooie ambities in beleidsstukken, maar er gebeurde niets.
“Ik ben tot de conclusie gekomen dat er op dat vlak echt iets moest veranderen. Het gaat mij daarbij niet om marktaandelen of inkomsten, maar om het academische en intellectuele klimaat op de campus, om leven in de brouwerij.”
'Er stonden 25 jaar lang mooie ambities in beleidsstukken, maar er gebeurde niets'
Er was behoorlijk wat weerstand, vooral tegen de invoering van Engelstalig onderwijs …
“Dat een dergelijke operatie tot discussie leidt, daar is niets mis mee. Maar als ik de columns van Baaierd op DUB en soortgelijke stukken lees, denk ik: dat is wel heel erg naar binnen gericht. Ik vraag me dan ook af of men wel goed ziet met welke politieke stromingen men in één boot komt te zitten.
“De geluiden van Mark Bovens op DUB over onbedoelde gevolgen van internationalisering voor sociale en economische tegenstellingen zijn van een andere orde. Die neem ik wel degelijk serieus. Al vind ik de argumenten over een open academisch en intellectueel klimaat op de campus uiteindelijk zwaarder wegen wanneer het om de universiteit gaat.
“Ik heb overigens het idee dat de draagkracht voor internationalisering is gegroeid, juist ook bij studenten. Ga maar eens praten met studenten bij de eenjarige master Klinische Psychologie. Die is nu Engelstalig, terwijl veel mensen dat idioot vonden. Daar hoor je dat de aanwezigheid van ambitieuze buitenlandse studenten de sfeer zeer ten goede komt.”
Het antwoord van Werner Raub op de vraag wat zijn opvolger Marcel van Aken is toe te wensen, kenmerkt de academicus en de bescheiden bestuurder. Hij komt met een wetenschappelijke formule voor een tevreden decaan:
“Als decaan moet je plezier kunnen ontlenen aan de successen van anderen waar jij de randvoorwaarden voor geschapen hebt. Anders gezegd: als je een academicus vraagt of die liever één of twee publicaties achter haar of zijn naam heeft, dan zegt die natuurlijk “liever twee”. Maar dat is niet relevant voor een decaan. Voor hem geldt de vraag: hoeveel successen van anderen heeft hij nodig om zonder morren af te zien van eigen succes? Wetenschappelijk geformuleerd: Als hij kan kiezen tussen: 'twee eigen successen' en '1 + x successen van anderen', hoe groot moet x dan tenminste zijn, wil hij voor ‘1 + x’ kiezen? Het is goed voor zijn werkplezier en zijn functioneren, en daarmee voor de faculteit, als x relatief klein is.”
Werner Raub kan terugkijken op vijf jaar waarin het de Sociale Wetenschappen voor de wind ging. De faculteit groeide als kool, het aantal fte’s nam met 15 procent toe. Dit was enerzijds te danken aan succes bij subsidieaanvragen, anderzijds aan een bewuste keuze om de financiële reserves in te zetten om extra personeel te werven in een poging daarmee de werkdruk binnen de faculteit aan te pakken.
'Vandaag krijg jij je zin, morgen ik'
Is er de afgelopen vijf jaar ook iets niet gelukt?, vragen we de scheidend decaan tenslotte. Het antwoord maakt duidelijk wat de bron is voor zijn laatste - ietwat abstracte - jaarrede over het sociologische fenomeen ‘reciprociteit’, wederkerigheid. Raub vindt klaarblijkelijk dat hoogleraren van een aantal onderzoeksgroepen soms te veel gericht zijn op eigen kortetermijnwinst. Hij noemt dat een gebrek aan academisch leiderschap.
“Het is van groot belang dat de kleinere eenheden binnen de universiteit goed gerund worden. Dan heb je leiders nodig die weten dat het niet alleen om de eigen leerstoel gaat, maar ook om de afdeling en het departement, om onderzoek én onderwijs. Bij succesvol teamwork in de wetenschap gaat het erom hoe gezamenlijke belangen gerealiseerd worden, terwijl er deels ook sprake is van uiteenlopende belangen. Daarvoor is reciprociteit nodig: vandaag krijg jij je zin, morgen ik. Laten we zeggen dat daar nog ruimte voor verbetering is.”