Waarom haken zoveel promovendi af?

Bij de ene universiteit haalt 80 procent de eindstreep, bij de andere universiteit blijft de teller steken op 50 procent. Bovendien zijn promovendi in de techniek veel sneller klaar dan bij rechten. Wat zegt dit over het systeem? En zou het beter gaan wanneer promovendi de status van student krijgen?

Er moeten meer promovendi komen, vindt het kabinet. Dat is goed voor de concurrentiestrijd. En dat gebeurt ook. Vorig jaar mochten maar liefst 4500 mensen aan een Nederlandse universiteit hun proefschrift verdedigen: meer dan 86 per week. Dat zijn er veel meer dan vroeger. Opvallend is het toenemende aantal vrouwelijke promovendi. Rond de eeuwwisseling waren er maar zo’n 2500 promoties per jaar. Die trend is ook zichtbaar in Utrecht. In 1997 ontvingen 365 UU’ers een bul, in 2014 was dat aantal gestegen naar 555.

© HOP. Bron: CBS. Inclusief buitenpromovendi en beurspromovendi uit het buitenland.

Het kabinet wil dat er nog meer bijkomen. Daarom mogen de universiteiten gaan experimenteren met goedkope promotiestudenten, die een studiebeurs krijgen in plaats van een salaris. Ook wil het kabinet dat bedrijven vaker meebetalen aan promoties. Met instemming wijzen minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker op de samenwerking tussen de TU Eindhoven en Philips: het bedrijf sponsort zeventig promotieplaatsen. Als universiteiten nog meer van zulke afspraken maken, kunnen er nog honderden promovendi bijkomen, is de verwachting.

Veel promovendi halen de eindstreep niet
Maar hoe meer promovendi erbij komen, hoe groter het beroep is op de begeleiding. Kunnen de universiteiten zo’n groei wel aan? Landelijk haalt slechts één op de tien promovendi de eindstreep binnen vier jaar. Ze lopen vrijwel allemaal vertraging op en doen er gemiddeld steeds langer over. Door de jaren heen maakten vier van de tien promovendi het proefschrift binnen vijf jaar af (dus met hooguit een jaartje uitloop), maar in de jongste cijfers (lichting 2009) blijken nog maar drie van de tien daartoe in staat.

En haalt de rest de eindstreep eigenlijk wel? Na zeven jaar is slechts twee op de drie promovendi klaar met het proefschrift. De rest gooide de handdoek waarschijnlijk al eerder in de ring (daar zijn geen cijfers over) of zwoegt nog lange tijd door. En dan kijken we nog niet eens naar buitenpromovendi, die alles in de avonduren en op vrije dagen moeten doen. Zij schijnen nog veel vaker te stranden.

© HOP. Bron: VSNU. Standaardpromovendi.

Het roept de vraag op waarom die promovendi afhaken en of het wel zinvol is om nog meer promovendi te werven zonder dat je weet hoe het komt dat er zoveel onderzoekers de eindstreep niet halen. Meer promovendi zou ook kunnen betekenen meer afhakers.

Grote verschillen tussen disciplines en universiteiten
Misschien is het verstandiger om eerst het huidige promotiestelsel aan een kritische blik te onderwerpen. Zo valt het op dat er flinke verschillen zijn tussen de disciplines.

In de techniek en de economie promoveren mensen het snelst (gemiddeld 57 maanden), terwijl ze in de rechtsgeleerdheid gemiddeld 69 maanden nodig hebben. Ook in de taal en cultuur komen promovendi gemiddeld boven de zestig maanden uit.

© HOP. Bron: VSNU. Jaar: 2013. Exclusief Universiteit Utrecht en Open Universiteit.

Je zou kunnen concluderen dat de aanpak bij techniek meer vruchten afwerpt. Maar de verschillen tussen vakgebieden kunnen de verschillen tussen universiteiten niet helemaal verklaren. Waarom promoveren ze in Eindhoven in gemiddeld 54 maanden terwijl ze er in Delft meer dan zestig maanden over doen? Het zijn allebei technische universiteiten. Aan de Radboud Universiteit gaat promoveren het traagst (66 maanden). 

© HOP. Jaar: 2013. Bron: VSNU. Duur in maanden. Exclusief Open Universiteit en Universiteit Utrecht omdat de VSNU geen cijfers heeft van de UU van voor 2007)

En dit zijn alleen nog maar de verschillen in duur. Er zijn ook flinke verschillen in de slaagkans van promovendi aan de verschillende universiteiten. Eindhoven en Utrecht doen het naar verhouding goed: daar promoveert respectievelijk 80 en 75 procent binnen zes jaar. Aan de Universiteit Maastricht en de Vrije Universiteit daarentegen slaagt minder dan de helft van alle promovendi daarin. Een overzicht is te vinden in onze rubriek Plussen en minnen van vandaag.

Waar komen die verschillen vandaan? Promovendus Sophie van Uijen is voorzitter van het lokale promovendi-overleg Prout van de UU en promoveert in de klinische psychologie. Zij denkt dat Utrecht zo goed scoort omdat er vangnetten zijn.  “Als een promovendus stopt, komt dat vaak omdat die niet goed is”, zegt ze. “Maar er zijn in Utrecht wel wat vangnetten, zoals een mentor of een onpartijdig persoon bij wie je kunt aankloppen.”

Anna Emanuel van promovendivereniging ProVU vindt het moeilijk om precies aan te geven waarom het op de Vrije Universiteit zo stroef loopt. Goede begeleiding en opleidingsmogelijkheden zijn wel een vereiste. Maar “het blijft nu toch speculeren”, zegt ze. Op de VU is net een nieuw reglement ingevoerd: promovendi moeten studiepunten halen en met hun promotor een opleidings- en begeleidingsplan invullen. Emanuel: “Dit zou er in ieder geval voor moeten zorgen dat elke promovendus beter opgeleid en begeleid wordt.”

Veel hangt af van de begeleiding
Barend van der Meulen, hoofd van de afdeling Science System Assessment van het Rathenau Instituut, kan alleen in het algemeen iets zeggen over de kansen van promovendi. “Drie factoren zijn belangrijk. Allereerst de begeleiding: kun je goed opschieten met je hoogleraar en heeft die genoeg tijd? Uit een enquête van vorig jaar blijkt dat die begeleiding is verbeterd: nog maar 10 procent geeft er een onvoldoende voor. Ten tweede de structuur van het werk: moet de promovendus from scratch beginnen en zelf een onderzoeksvoorstel bedenken of kan hij een vliegende start maken? En ten slotte blijkt contact met andere promovendi en wetenschappers belangrijk om het vol te houden.”

Met andere woorden, in je eentje oude VOC-archieven doorpluizen is misschien moeilijker dan met zijn vijven naar dezelfde erlenmeyer kijken. En natuurlijk zijn er ook karakterverschillen tussen de promovendi. “Sommigen beschouwen hun proefschrift als hun levenswerk en maken zelfs een handelseditie”, zegt Van der Meulen. “Nou, dat heb ik niet gedaan.”

Toch zie je in de enquête van het Rathenau Instituut dat veel promovendi aangeven tevreden te zijn over de begeleiding en de vertraging vaak niet zien aankomen. Charlotte de Roon van het Promovendi Netwerk Nederland (PNN) herkent dat. “Inderdaad geeft maar 10 procent een onvoldoende voor de begeleiding, maar nog eens 8 procent geeft een zes, en dat is ook niet erg hoog. Maar er zijn meer factoren die voor uitval kunnen zorgen. Een deel heeft misschien moeite met extra werkzaamheden buiten de promotie om. Promovendi kunnen ook persoonlijke problemen of schrijfproblemen ervaren, of moeite hebben met de concentratie. Studenten kunnen in zo’n geval naar de studentpsycholoog, maar voor promovendi is die er niet.”

Dat komt overeen met  een eerder onderzoek van de Utrechtse statisticus Rens van der Schoot uit 2013. Volgens hem blijkt dat vertraging vaak voortkomt uit een combinatie van factoren, variërend van een mislukte proef tot het aanlopen tegen privéproblemen. Hij pleit voor een soort noodpot waaruit promovendi die dreigen uit te vallen, omdat hun contract is verlopen betaald kunnen worden.

Volgens De Roon moet gezocht worden naar een systeem waarbij een goede mix van zelfstandigheid en begeleiding gevonden wordt. “Een klacht die vaak terugkomt, is dat de promovendus allerlei werkzaamheden voor de hoogleraar moet doen. De promotor heeft alles al voor de promovendus bedacht en die hoeft het alleen nog maar uit te voeren. Dat klinkt schools, maar werkt niet: je hebt enige zelfstandigheid nodig. Omgekeerd werkt het ook niet als alles helemaal open ligt. Dan duurt het te lang voor er focus is. Je moet de middenweg zoeken en dat vraagt veel betrokkenheid van de begeleiders en een goede inbedding in de faculteit en de vakgroep.”

Minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker vinden dat er meer ‘differentiatie’ moet komen in het promotiestelsel, van studentpromovendi tot promovendi in het bedrijfsleven. Maar eigenlijk gaat het niet om de vorm. Hun doel is meer gepromoveerden, meer getrainde onderzoekers, meer innovatie. Misschien zouden ze eerst eens moeten kijken naar de begeleiding van promovendi. Daar lijkt veel te winnen.

 

Experimenteren met studentpromovendi

Tweeduizend studentpromovendi mogen de universiteiten werven en het experiment loopt acht jaar. Als ze eenmaal de doctorstitel hebben, mogen deze ‘studenten’ vervangen worden door nieuwe. Het is een omvangrijk experiment. Ter vergelijking: in het jaar 2010 gingen maar zo’n drieduizend werknemer-promovendi van start.

Achter dit besluit gaat een lange discussie schuil. Keer op keer gingen universiteiten bij de rechter onderuit als ze promovendi geen salaris maar een studiebeurs wilden geven: promovendi zijn gewoon werknemers, oordeelde de rechter. Dat onderschreef de Tweede Kamer: in december 2008 spraken alle fracties (behalve de PVV) zich uit tegen beurspromovendi.

Maar zeven jaar later heeft het financiële argument toch de doorslag gegeven: er komen straks meer promovendi voor hetzelfde geld. Studentpromovendi zijn goedkoper, want ze bouwen geen pensioen op en universiteiten hoeven voor hen geen sociale premies te betalen. Er zijn overigens al wel van zulke bursalen, maar die komen uit het buitenland.

Kan deze constructie helpen het rendement te verhogen? In de Angelsaksische wereld zijn PhD-studenten heel gebruikelijk. De Engelse cijfers lijken veel op die van Nederland: daar behaalt net iets meer dan zeventig procent binnen zeven jaar zijn PhD, oftewel de doctorsgraad.

Advertentie