Wat leverde het oude strategisch plan op? (2) UU-studenten studeren sneller af
Twee belangrijke doelstellingen uit het vorige strategisch plan van de Universiteit Utrecht zijn gehaald: studenten halen sneller hun bachelordiploma én er is minder uitval in het eerste studiejaar.
Er vindt al jaren een geleidelijke cultuuromslag plaats in het hoger onderwijs. Waar menig student vroeger nog met een slakkengangetje door de studie heenkroop, is nu bijna nominaal studeren de standaard geworden.
En dat was precies wat de rijksoverheid en hogeronderwijsinstellingen wilden bereiken toen ze een jaar of vijf geleden met elkaar om de tafel gingen. De studie-uitval was te hoog, werd geconcludeerd in het invloedrijke rapport van de commissie-Veerman. Op tijd afstuderen moest de nieuwe norm worden.
Om hoger studiesucces te bereiken werd de prestatiebekostiging ingevoerd: zeven procent van de financiering van universiteiten en hogescholen ging onder meer afhangen van de studieprestaties van studenten. Die prikkel moest er voor zorgen dat het aantal langstudeerders verminderd werd.
In dit artikel kijken we terug op de prestatieafspraken op het gebied van uitval en studierendement die de Universiteit Utrecht in 2012 maakte met de Rijksoverheid. Die afspraken zijn opgenomen in het Strategisch Plan 2012-2016 van de UU, waar we deze maand in drie artikelen op terugblikken (het vorige artikel ging over duurzaamheid en huisvesting).
De Universiteit Utrecht was in 2012 al goed op weg op het gebied van studiesucces. De UU had destijds al een van de hoogste studierendementen van Nederland. Circa 75 procent van de bachelorstudenten haalde in dat jaar binnen vier jaar de diploma (nb: in deze berekening worden alleen herinschrijvers geteld: studenten die zich na het eerste jaar voor dezelfde studie inschrijven).
Toch werd de lat in 2012 nog een stukje hoger gelegd. Met het ministerie werd afgesproken dat 77 procent van de bachelorstudenten in 2016 binnen 4 jaar zou afstuderen. En ook de uitval in het eerste jaar moest omlaag, van 18 procent in 2010 naar 15 procent in 2016. (nb: bij deze definitie van uitval worden studieswitchers buiten beschouwing gelaten, alleen studenten die de universiteit verlaten worden meegeteld)
Deze cartoon maakte Niels Bongers in 2012, bij de bekendmaking van het strategisch plan.
De Universiteit Utrecht lijkt de targets ruimschoots te gaan halen. Vorig jaar bleek bij een tussentijdse evaluatie al dat de UU op koers lag. De meeste recente cijfers, uit het jaarverslag van 2014, zijn nog rooskleuriger. Het bachelorrendement ligt een jaar voor de eindevaluatie van de prestatieafspraken al op 77,9 procent, en de uitval is gedaald naar 15 procent.
Grafiek uit de VSNU Jaarrapportage prestatieafspraken 2014.
Het is lastig om één oorzaak aan te wijzen voor het gestegen studierendement. De afgelopen jaren zijn er allerlei dingen gebeurd die een prikkel kunnen zijn waardoor studenten sneller studeren, zowel landelijk (dreigende langstudeerboete, leenstelsel) als lokaal (invoering matching, intensivering tutoraat, verhoging bsa-norm).
Het is in elk geval verleidelijk om de gedaalde uitval in het eerste jaar te koppelen aan de invoering van verplichte matching in 2013. Die matching moet er voor zorgen dat studenten sneller op de goede plek zitten, en minder vaak uitvallen vanwege een verkeerde studiekeuze.
Tegelijkertijd is het lastig om een causaal verband te zien tussen matching en uitval. “Matching lijkt een positief effect te hebben”, klinkt het voorzichtig uit de mond van Peter Schrijver, vice-decaan bacheloronderwijs van de faculteit Geesteswetenschappen en sinds kort als admissions dean verantwoordelijk voor de toelatingsprocedures van de Universiteit Utrecht.
“Sinds de start van matching in 2013 is de uitval van eerstejaars gedaald”, aldus Schrijver. “Als ik mijn vrolijke brilletje opzet, dan zeg ik: dat komt door matching. Maar bewijzen kan ik dat niet.”
Dan het feit dat studenten ieder jaar sneller afstuderen. Hoe komt dat? U-raadslid Diederick Raven, universitair docent bij Culturele Antropologie, denkt dat de verhoging van de norm voor het bindend studieadvies naar 45 studiepunten in 2012 cruciaal is geweest. “Bsa did the trick. De norm lag jarenlang op 37,5 punten, maar dat had nauwelijks effect. Die norm haalde je met een beetje moeite wel. Nu is dat anders. Studenten staan vanaf dag één op scherp. De mindset is veranderd. Nominaal studeren is nu de norm.”
Peter Schrijver vindt het lastiger om het gestegen bachelorrendement toe te schrijven aan één factor. Zowel matching, meer aandacht voor het tutoraat, het bsa als de langstudeerboete en het leenstelsel spelen een rol, denkt hij. “En in mijn eigen faculteit Geesteswetenschappen zie ik ook dat studenten sneller door de studie gaan door ons nieuwe onderwijsprogramma. Bachelorstudenten krijgen nu vaste vakkenpakketten, waardoor ze veel meer structuur hebben dan vroeger.”
Overigens is Schrijver het oneens met de claim van Diederick Raven dat nominaal studeren nu de norm is. “Het klopt dat veel meer studenten in vier jaar hun bachelordiploma halen, maar het aantal echt nominaal studerende studenten, die de diploma in drie jaar halen, ligt nog steeds onder de 40 procent.”
Hoger studiesucces: het klinkt als muziek in de oren. Studenten zijn sneller klaar met hun studie, docenten hoeven minder langstudeerders naar de eindstreep te slepen en de kassa van de universiteit vaart er wel bij. Voor langstudeerders krijgt de uni namelijk geen geld van het Rijk. Toch plaatst Diederick Raven ook een kanttekening.
“Het is goed dat studenten serieuzer met hun studie bezig zijn, maar er moet ook ruimte blijven om je als mens te ontwikkelen”, vindt Raven. “Laatst leverde een studente van 21 haar masterscriptie bij me in. Eenentwintig! En zo zijn er meer. Intellectueel niks op aan te merken, maar je vraagt je af hoeveel levenservaring ze nou hebben opgedaan. Je leert namelijk ook heel veel naast je studie.”
Peter Schrijver signaleert ook steeds meer een cultuur waarin studenten geen fout meer durven te maken en alles meteen willen halen. “We komen af van het Duitse model, waarin je lang over je studie doet, en gaan een beetje naar het Britse model, waar nominaal echt de norm is. Dat is een verandering, en je kunt er over discussiëren of dat een probleem is.”
De prestatieafspraken uit 2012 wat betreft studiesucces:
Uitval
Prestatieafspraak: “Het aantal studenten van het totaal aantal voltijds bachelorstudenten (eerstejaars HO) dat na 1 jaar van studie niet meer bij de instelling staat ingeschreven neemt af van 20% in 2006 via 18% in 2010 naar 15% in 2016.”
Stand van zaken: “Van het totaal aantal voltijds studenten dat in het collegejaar 2013-2014 een bacheloropleiding volgde aan de Universiteit Utrecht (eerstejaars HO, cohort 2013), stond 15,0% na een jaar niet meer ingeschreven.” (bron: jaarverslag 2014)
Switch
Prestatieafspraak: “Het aandeel studenten van het totaal aantal voltijds bachelorstudenten (eerstejaars HO) dat na 1 jaar overstapt naar een andere studie bij dezelfde instelling ontwikkelt zich van 6% in 2006 via 7% in 2010 naar 6% in 2016 (% blijft gelijk door betere matching/selectie vóór de studie, betere mogelijkheden tot overstappen naar andere opleiding in het eerste jaar)"
Stand van zaken: “Het aandeel studenten van het totaal aantal voltijds bachelorstudenten (eerstejaars HO) dat in het collegejaar 2013-2014 een studie is aangevangen en na 1 jaar is overgestapt naar een andere studie aan de Universiteit Utrecht, bedraagt 7,0%.” (bron: jaarverslag 2014)
Rendement
Prestatieafspraak: “Het aandeel voltijds bachelorstudenten (eerstejaars HO) dat zich na het eerste jaar heringeschreven heeft aan de Universiteit Utrecht en dat binnen vier jaar een diploma bij de UU behaalt, ontwikkelt zich van 69% in 2006 (cohort 2003) via 74% in 2010 (cohort 2007) naar 77% in 2016 (cohort 2011).”
Stand van zaken: “Het aandeel voltijds bachelorstudenten (eerstejaars HO) dat zich na het eerste jaar 2010-2011 heringeschreven heeft aan de Universiteit Utrecht en dat binnen vier jaar een diploma bij de Universiteit Utrecht heeft behaald, bedraagt 77,9%.” (bron: jaarverslag 2014)