Wat vindt jurylid Frank Heinen een goede campuscolumnist?
Columns, tv-recensies. Heinen noemt het kortebaanwerk. Dat beheerst hij na zeven jaar wel, denkt ie. Voor HP/De Tijd schreef hij in het begin dagelijks. “Een verslavend ritme. Je begint om 9 uur en om 11 uur is er al iets. Je hebt je dag al nuttig besteed, het stuk komt op internet, mensen reageren erop. Als je een mindere dag hebt, kun je je de volgende dag verbeteren.”
Door een ontmoeting met journalist Bert Wagendorp en een prijswinnend eerste sportjournalistiek verhaal in wielerblad De Muur kreeg Franks schrijversloopbaan al tijdens zijn studie een kickstart. Terwijl hij Nederlands was gaan doen voor de ‘langebaan’: literaire boeken schrijven. Daar heeft hij nu tijd voor gevonden; volgend jaar verschijnt zijn eerste roman. “Dit is heel anders. Ik werk thuis in stilte, niemand reageert. Pas na twee jaar weet je wat mensen er van vinden. Als het dan niet goed is, duurt het een hele tijd tot je revanche kunt nemen.”
Het is een nieuw, risicovol avontuur. Zijn columns en recensies moeten over bepaalde onderwerpen gaan, een roman moet uit zijn eigen hoofd komen. Bewust of onbewust, in zijn columns zitten al veel literaire elementen. “Ik verzon ooit dat het grappig was wanneer Cristiano Ronaldo opeens bij ons thuis zat als ik thuiskwam. Ik dacht dat mensen het een stom particulier grapje zouden vinden." Maar het pakte goed uit dat Heinen één van de beste voetballers ter wereld zogenaamd mee naar Koningsdag nam en Italiaans met hem at.
Originaliteit, verrassing. Als lid van de jury die de nieuwe campuscolumnist van DUB gaat selecteren, let Frank extra op die aspecten. Net als hijzelf bij de Volkskrant en HP/De Tijd, krijgt een campuscolumnist kaders: columns moeten over de universiteit of het studentenleven gaan. “Vaak zullen dezelfde onderwerpen terugkomen, zoals veranderingen in het onderwijs, hospiteeravonden of een eerste stapavond. De truc is dan om toch een originele invalshoek te vinden.” In de tijd dat hij studeerde, waren er veel onderwerpen waar hij zich over opwond. Zoals zijn Master Nederlandse Literatuur, die hij nog net voor zijn afschaffing kon afronden.
Als jij campuscolumnist was geweest, hoe zou je zo’n onderwerp dan beschrijven?
“Je zou kunnen schrijven dat het verdwijnen van de master een goed idee is, maar je geeft er zulke slechte argumenten voor waaruit blijkt dat je het tegenovergestelde vindt. Dat is lastig, want je moet zeker weten dat het goed overkomt. Ik heb dat een keer gedaan in een recensie over het tv-programma De Beste Zangers van Nederland. Een extreem positief, maar heel slecht programma. Ik citeerde de deelnemers, die telkens zeiden hoe geweldig ze elkaar vonden. Op die manier was mijn mening net niet impliciet genoeg en de column niet te zuur. Ik zeg niet dat het een briljante vondst is, maar zo zou je er naar kunnen kijken. En misschien is er vanuit economisch perspectief écht wel iets te zeggen voor de afschaffing van een opleiding. Dat zou ik ook wel een originele invalshoek vinden. Voor mij zijn criteria van een column: onverwacht en goed geschreven. Als je wil dat je succes hebt, moet je de mening van het publiek verkondigen, maar ik vind het te flauw om iets te schrijven wat iedereen toch al weet.”
Hoe kom je op een geniale vondst?
“Meestal ontstaat die in mijn hoofd, maar regelmatig begin ik gewoon te schrijven. Dan kan het zijn dat ik na tweehonderd woorden denk: ‘waar ik nu ben in mijn stukje, werkt heel goed’. En dan begin ik opnieuw. Je denkt heel snel en gericht als je schrijft. Sommigen gaan voor inspiratie door het park lopen, maar dan denk je ook aan honderd andere dingen.”
Bovendien, weet hij, een columnist moet leveren en dus aan de bak. De campuscolumnist schrijft eens in de twee weken een column voor DUB, naast zijn werk of studie. Dan heb je niet veel tijd om na te denken. Of om af te wegen.
Mag je als columnist van DUB overal over schrijven?
“In het ideale geval schrijf je alles op wat je wilt. Maar welk gedoe krijg je ermee en welk gedoe ben je bereid te aanvaarden? Als medewerker kom je op plekken waar mensen vrij moeten spreken zonder dat jij het in je stuk schrijft. Verder zijn er geen duidelijk omschreven grenzen, maar je weet als columnist dondersgoed wanneer je er overheen gaat. Tijd kan overigens de grenzen oprekken; is iets jaren geleden gebeurd, dan is het makkelijker om er over uit de school te klappen. Belangrijk is dat je je zeker voelt over je column en dat je mogelijke reacties onder ogen durft te komen. Twijfel daarover is een indicatie dat het onderwerp je niet genoeg ligt.”
Heeft een DUB-columnist meer beperkingen dan eentje van een landelijke krant?
“Ik denk het wel. Studenten hebben een vreemde afhankelijkheidsrelatie met hun docent. Als studerende campuscolumnist zou ik wel drie keer nadenken of ik over een docent zou schrijven die iets doet wat niet mag. Dat kan tot een verstoorde werkrelatie leiden. Je kunt natuurlijk ook zeggen: ik maak me bekend als campuscolumnist, dan moeten mensen maar op hun woorden letten als ik in de buurt ben. Daar moet iedereen zijn eigen afweging in maken.”
Om mee te dingen naar de titel van campuscolumnist van de UU moet je twee columns insturen. De columns moeten het universitaire leven verrassend onder de loep nemen en mogen niet langer zijn dan 500 woorden. Stuur de columns vóór 1 december naar: m.j.agterberg@uu.nl De campuscolumnist krijgt de titel aan het begin van het nieuwe jaar. Daaraan verbonden is het Erik-Hardemanstipendium van 1000 euro.