Wonen in een studentenhuis: vloek of zegen

Is wonen in een klassiek studentenhuis beter voor je gezondheid en de ontwikkeling van je sociale vaardigheden?

Tot ongeveer begin jaren 80 woonden bijna alle uitwonende studenten in een studentenhuis of bij een hospita. Daarna kwam het zelfstandig wonen in zwang. Studentenhuisvesters speelden in op de trend en bouwden bijvoorbeeld meer kamers met eigen voorzieningen.

Nu woont een derde van alle uitwonende studenten in Nederland zelfstandig. In Utrecht doet één op de vijf uitwonende studenten dat. Nog veel meer studenten zouden dit graag willen. Maar heeft wonen in een studentenhuis niet juist veel voordelen? DUB vraagt vier wetenschappers welke woonvorm meer voordelen biedt als het gaat om gezondheid, duurzaamheid, sociale vaardigheden en de levendigheid van een stad.

Stelling 1:
In een studentenhuis bouw je een goede weerstand op.

Internist-klinisch immunoloog van het UMC Helen Leavis was bereid om na te denken over kwesties als ranzige studentenhuizen, natuurlijke weerstand en hutjemutje op elkaar wonen wat tot een betere afweer zou leiden.

“De veronderstelling dat wonen in een studentenhuis goed is voor het opbouwen van je afweer, is niet echt waar. Dat heeft slechts een tijdelijk effect. Je bent niet voor je leven lang beschermd, doordat je afweersysteem maar een kort geheugen heeft. Alleen bij kinderziektes als mazelen, rode hond en waterpokken bouw je weerstand voor het leven op. Virussen en bacteriën zijn bovendien slim en variëren razendsnel, waardoor er toch altijd weer een grote kans is dat ze vat op je krijgen. Neem griep. Elk jaar is daar weer een nieuw subtype van waarvoor je nog geen weerstand hebt opgebouwd.

"Het lijkt mij zo dat je in studentenhuizen juist eerder ziek wordt. Studenten leven daar namelijk dicht op elkaar, waardoor de kans toeneemt dat je wordt aangestoken. Met name voor mensen die van nature of door een ziekte een slechte afweer hebben, kan dit heel vervelend zijn. Hoe dicht je op elkaar leeft en hoe smerig het studentenhuis is, zullen hierin factoren zijn.

Een voordeel van studentenhuizen is het sociale aspect. Huisgenoten kunnen ziekteverschijnselen bij elkaar opmerken en voor elkaar zorgen als ze ziek zijn. Daar staat tegenover dat een dieet volgen lastiger is als je samenwoont. Ben je bijvoorbeeld allergisch voor pinda’s of noten, dan moet je elke keer als iemand anders kookt alle ingrediënten controleren.”


Stelling 2:
Wonen in een studentenhuis is duurzamer.

Hoogleraar Energie, materialen en milieu Ernst Worrell zet de voor- en nadelen op een rijtje. “Ons energiegebruik voor het consumeren van spullen, oftewel het indirecte energiegebruik, is hoger dan ons verbruik voor elektriciteit en warmte. Mijn gevoel zegt dat samenwonen in een studentenhuis zorgt voor minder indirecte energiekosten per persoon. Voor voedsel wordt veel energie gebruikt bij de boer, het transport over land, de fabriek en in de winkel. Doorgaans zijn er in studentenhuizen meer eters en in de regel wordt er dan minder voedsel verspild dan bij alleeneters. Als er daadwerkelijk minder eten wordt weggegooid, zal dit veel indirecte energie schelen.

“Studentenhuizen besparen ook veel indirecte energiekosten door spullen te delen. Het maken van spullen slurpt energie, met name fabrieken zijn grootverbruikers. Het scheelt behoorlijk om bijvoorbeeld maar één boormachine, koelkast, wasmachine en pannenset te hebben. Een studentenhuis is dus eigenlijk een voorbeeld van sharing economy, maar dan avant la lettre.

Wat betreft direct energieverbruik, dus voor elektriciteit en warmte, vind ik het moeilijk in te schatten of studentenhuizen of zelfstandige wooneenheden voordeliger zijn. Enerzijds ziet in studentenhuizen niemand de energierekening en betaalt men daar gemeenschappelijk voor. Prikkels voor energiezuiniger gedrag ontbreken meestal, zeker voor de gemeenschappelijke ruimtes.

“Anderzijds zou je kunnen stellen dat bij zelfstandig wonen meer oppervlakte per persoon nodig is voor een eigen keuken en badkamer, waardoor de stookkosten hoger zijn. En woon je alleen, dan kun je gerust een half uur douchen, terwijl dit onmogelijk is als je de douche deelt met negen huisgenoten.”


Stelling 3
Je wordt een socialer mens als je met anderen samenwoont.

Judith Dubas, hoogleraar Ontwikkelingspsychologie, buigt zich over de vraag wat de twee woonvormen betekenen voor de ontwikkeling van iemands karakter. “De mens is sociaal van aard. Het staat vast dat we tijdens de periodes van adolescentie en jongvolwassenheid het meest sociaal zijn. Samenwonen met andere mensen kan helpen om je sociale vaardigheden verder te ontwikkelen. Door het samenwonen kom je in contact met mensen die anders zijn dan jij, maar ook met mensen die dingen met je gemeen hebben. Dat helpt mensen om hun identiteit en attitudes te vormen.

“Toch zou ik niet willen zeggen dat samenwonen per se beter is. Er zullen mensen zijn die zich ongemakkelijk voelen in een groep en zij kunnen dan ook beter op zichzelf gaan wonen. Bovendien betekent samenwonen in een studentenhuis een vergroot risico op conflicten. Als je daardoor leert hoe je conflicten moet oplossen, is dat een goede zaak. Maar als het eindigt in verschrikkelijke botsingen, kan het juist kwalijk zijn. De essentie is, denk ik, dat het altijd afhangt van de situatie en de persoon of het voor iemands ontwikkeling beter is om samen te wonen of alleen.”


Stelling 4
Veel studentenhuizen in een stad zijn een aanslag op de leefbaarheid.

Emeritus-stadssocioloog van de Universiteit van Amsterdam Leon Deben, die zelf in Utrecht heeft gestudeerd, buigt zich over de vraag wat de verschillende woonvormen betekenen voor de sfeer, het karakter en de uitstraling van een stad. “Studenten, of ze nu zelfstandig wonen of in studentenhuizen, helpen de wijk interessanter te maken. Het is een bekende veronderstelling dat buurtbewoners overlast ondervinden door lawaaierige studentenhuizen met bergen oude fietsen voor de deur. Dat wordt echter overdreven. Over het algemeen is men juist blij met studentenhuizen omdat daarmee levendigheid en een andere leefstijl worden ingebracht in de wijk.

“Studentencomplexen moeten echter niet te groot zijn. Dan is er te veel homogeniteit in een buurt en dat is nooit goed. Wat je ziet op de campussen in de Verenigde Staten, en in mindere mate ook bijvoorbeeld bij het Amsterdamse studentencomplex Uilenstede, is dat de studentengemeenschap vrij geïsoleerd leeft en geen of nauwelijks contact heeft met de buurt. Dat is niet goed voor de sociale cohesie en leefbaarheid.

"In Utrecht wonen de studenten veelal verspreid door de stad. Het resultaat is dat ze veel contacten hebben met de lokale bevolking. Zo'n heterogene samenstelling leidt dus tot meer sociale cohesie en op de randjes gebeuren de dingen. It’s all in the mix, is dus het credo. Alleen maar studentenhuizen of uitsluitend zelfstandige wooneenheden zou te veel homogeniteit opleveren en niet goed zijn voor een buurt of stad."

Advertentie